lijdend voorwerp

Lesdoelen

Je kunt de volgende zinsdelen benoemen:

- (Persoonsvorm)

- Werkwoordelijk gezegde

- Onderwerp

- Lijdend voorwerp


1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Lesdoelen

Je kunt de volgende zinsdelen benoemen:

- (Persoonsvorm)

- Werkwoordelijk gezegde

- Onderwerp

- Lijdend voorwerp


Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

lijdend voorwerp

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Wat is het lijdend voorwerp?

De man geeft de jongen een hand.
A
de man
B
geeft
C
de jongen
D
een hand

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het lv ?
Hij heeft het formulier verzonden.
A
hij
B
heeft verzonden
C
formulier
D
het formulier

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het lv?
Volgende week gaan we naar Frankrijk.
A
volgende week
B
gaan
C
naar Frankrijk
D
er is geen lv

Slide 7 - Quizvraag

Ik heb gisteren een lekkere pizza gebakken.
lv=
A
een lekkere pizza
B
heb gebakken
C
ik
D
gisteren

Slide 8 - Quizvraag

De politie gaf de fietser een bekeuring.
A
gaf
B
De politie
C
de fietser
D
een bekeuring

Slide 9 - Quizvraag

Op de markt heb ik een vette haring gekocht.
A
Op de markt
B
heb gekocht
C
ik
D
een vette haring

Slide 10 - Quizvraag

Maartje heeft bij de Primark een jas gekocht.
A
een jas
B
Maartje
C
bij de Primark
D
heeft gekocht

Slide 11 - Quizvraag

De vermiste parkiet Pietje is na drie dagen teruggevonden
A
De vermiste parkiet Pietje
B
is teruggevonden
C
na drie dagen
D
geen lv

Slide 12 - Quizvraag

Bedenk zelf een zin met een lijdend voorwerp. Geef aan welk deel het lv is.

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Lijdend Voorwerp

Slide 15 - Tekstslide

Stappenplan - zinsdelen
  1. Persoonsvorm (pv)
  2. Onderwerp (ow)
  3. Gezegde (gez)
  4. Lijdend voorwerp (lv)
  5. Meewerkend voorwerp (mv)
  6. Bijwoordelijke bepaling (bwb)

Slide 16 - Tekstslide