Gerund

TODAY

  • Read for ten minutes
  • Unit 6
  • Lesson 1
  • Gerund
  • relative pronouns


timer
10:00
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

TODAY

  • Read for ten minutes
  • Unit 6
  • Lesson 1
  • Gerund
  • relative pronouns


timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gerund
 
At the end of the lesson you can apply the rules of the Gerund!
You also know how to use the relative pronouns...

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat valt je op aan deze zinnen?
  • Smoking is forbidden in the barbershop.
  • I look forward to seeing you next week.
  • Could you start doing your homework? 
  • That dress isn't worth buying.
  • He started running.


Slide 3 - Tekstslide

  • -ing staat achter sommige woorden
  • Vraag de leerlingen: Welk woord staat er voor? 
Gerund
Je gebruikt de '-ing vorm' als een soort zelfstandig naamwoord:

 1. Als het onderwerp van de zin.
Example: Biking in the mall is forbidden. 

2. Na voorzetsels. (kastwoorden)
Example: She's fond of cycling.

3. Na werkwoorden die zeggen hoe je iets vindt. (like, love, hate, enjoy, etc.)
Example: I love going to the movies. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Thanks for inviting me to the party!
A
Onderwerp
B
Werkwoorden (die zeggen hoe je iets vindt)
C
Voorzetsels

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Smoking is forbidden in this school.
A
Onderwerp
B
Werkwoorden (die zeggen hoe je iets vindt)
C
Voorzetsels

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


I enjoy spending time with you.
A
Onderwerp
B
Werkwoorden (die zeggen hoe je iets vindt)
C
Voorzetsels

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gerund
Je gebruikt de '-ing vorm' ook als een soort zelfstandig naamwoord:

1. Na werkwoorden die 'begin', 'einde', of 'doorgaan' aangeven. (start, begin, finish, go on, etc.)
Example: Everybody had finished writing

2. Na een aantal andere werkwoorden. (delay, postpone, put off, imagine, consider, avoid, etc) 
Example: I put off learning vocabulary for a whole week.

3. Na een aantal uitdrukkingen. (it's no good, it's no use, it's worth, can't help, to be busy, etc)
Example: She can't help singing all day long. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


It's worth trying to sell it.
A
Werkwoorden (begin, einde, doorgaan)
B
Uitdrukkingen
C
Andere werkwoorden

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Everybody had finished speaking.
A
Werkwoorden (begin, einde, doorgaan)
B
Uitdrukkingen
C
Andere werkwoorden

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


He put off seeing her.
A
Werkwoorden (begin, einde, doorgaan)
B
Uitdrukkingen
C
Andere werkwoorden

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitzondering
Na onderstaande werkwoorden kan je ook het hele werkwoord met 'to' gebruiken.
  1. Start
  2. Begin
  3. Continue 
  4. Like
  5. Love
  6. Hate
  7. Prefer

Bijvoorbeeld: I hate getting up early / I hate to get up early. (de betekenis is hetzelfde)

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


....(write) in English is easy.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


I love ... (go) out to restaurants.

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

That make-up product isn't worth ... (buy)

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

I'm looking forward to ... (receive) your letter.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


My mother considers ... (leave) Rob.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


They suddenly stopped ... (run).

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Make your own sentence with a Gerund!

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Post-it

  • Wat is het belangrijkste wat je vandaag hebt geleerd? 

  • Bijvoorbeeld grammatica regel(s) of iets heel anders.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik snap de uitleg van de GERUND en kan het zelf toepassen...
0100

Slide 21 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Relative Pronouns
Betrekkelijke voornaamwoorden: who, which, that, whose.

Functie: 
  • Zinnen aan elkaar koppelen
  • Je verwijst ermee naar personen, dieren of dingen die al eerder genoemd zijn.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns
- WHO/THAT bij personen
- WHICH/THAT bij dieren en dingen
- WHOSE geef je bezit aan
https://www.teach-this.com/images/resources/whats-the-word.pdf 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct relative pronoun: The house _______ roof was damaged in the storm is being repaired.
A
That
B
Who
C
Which
D
Whose

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

"Lara, ... is twelve, has a new bag."

Welke relative pronoun(s) can be used in the sentence?
A
who
B
that
C
beiden

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze relative pronouns gebruik je voor dieren en dingen.
A
who, which
B
whose, that
C
which, that
D
which, whose

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct relative pronoun:
That's the girl ______ bike was stolen
A
which
B
who
C
whom
D
whose

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct relative pronoun:
This is the cat ______ followed me home
A
who
B
that
C
which
D
X (no relative pronoun necessary)

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

To what degree do you understand
RELATIVE PRONOUNS
now?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Homework
  • Read TWWTQ untill page 75
  • PM 6.1 2-2-1

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies