1. Je hebt altijd je spullen in orde (schrift bij je, leesboek, huiswerk gedaan, etc).
2. Als de docent aan het woord is (of iemand anders, dan is iedereen stil.
3. Als je wat wil vragen of zeggen, dan steek je je vinger op.
4. We behandelen elkaar met respect (niet door elkaar heen.
praten, niet schelden, niet pesten, etc).