Quiz Communicatie Basis

Welkom in de laatste les van Communicatie Basis!
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom in de laatste les van Communicatie Basis!

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag gaan jullie aan de hand van een quiz testen in hoeverre jullie de theorie beheersen. Veel succes!

Slide 2 - Tekstslide

Meta communicatie

Slide 3 - Tekstslide


A
Eenzijdige communicatie
B
Tweezijdige communicatie

Slide 4 - Quizvraag


A
Eenzijdige communicatie
B
Tweezijdige communicatie

Slide 5 - Quizvraag


Wat voor communicatie is dit?
A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie
C
Goede communicatie
D
Ondersteunende communicatie

Slide 6 - Quizvraag

non-verbale communicatie
A
Geen communicatie
B
Communicatie zonder woorden.

Slide 7 - Quizvraag

Een advertentie is een voorbeeld van
A
Meerzijdige communicatie
B
Eenzijdige communicatie
C
Directe communicatie
D
non-verbale communicatie

Slide 8 - Quizvraag

Communiceren met woorden noemen we...
A
verbale communicatie
B
non-verbale communicatie
C
massa communicatie
D
eenzijdige communicatie

Slide 9 - Quizvraag

Zwaaien is een vorm van .......
A
Non-verbale communicatie
B
Sociale communicatie
C
Non-sociale communicatie
D
Verbale communicatie

Slide 10 - Quizvraag

Een duimpje omhoog is....
A
Verbale communicatie
B
Non verbale communicatie

Slide 11 - Quizvraag

Onze communicatie bestaat uit:
A
93 % non-verbale communicatie. 7 % verbale communicatie.
B
48 % non-verbale communicatie. 52 % verbale communicatie.
C
7 % non-verbale communicatie. 93 % verbale communicatie.
D
62 % non-verbale communicatie. 38 % verbale communicatie.

Slide 12 - Quizvraag

Discussie voeren is
A
Eenzijdige communicatie
B
Meerzijdige communicatie

Slide 13 - Quizvraag

Een verkeersbord is vorm van ... 2 antwoorden goed
A
verbale communicatie
B
non-verbale communicatie
C
indirecte communicatie
D
eenzijdig communicatie

Slide 14 - Quizvraag

Kan jouw referentiekader veranderen
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

Ander woord voor referentiekader
A
interpretatie
B
perceptie
C
ervaring
D
sociale bril

Slide 16 - Quizvraag

Het referentiekader van iemand bestaat uit uiterlijk, geboorteplaats en geslacht.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Je referentiekader wordt bepaald door de mensen met wie je omgaat.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

De ontvanger reageert op de boodschap van de zender.
De rode vraagteken staat dan voor ....
A
feedback
B
Referentiekader
C
Ruis
D
Terugkoppeling

Slide 19 - Quizvraag

Het geheel van gewoonten, regels, ervaringen, normen en waarden waarop de ontvanger zijn denken en handelen baseert.

A
Externe ruis
B
Feedback
C
Referentiekader
D
Terugkoppeling

Slide 20 - Quizvraag

je bent in gesprek met de ander terwijl je hoofdpijn hebt. Dit is een voorbeeld van:
A
externe ruis
B
speciale ruis
C
interne ruis
D
zenderruis

Slide 21 - Quizvraag

Is het kabaal van het legen van een vuilniswagen een vorm van interne of externe ruis?
A
Interne ruis
B
Externe ruis

Slide 22 - Quizvraag

Leerlingen die kletsen is een voorbeeld van ruis.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

1. Tom is PM-er op een BSO en werkt samen met Rieneke
A
Metacommunicatie
B
Inhoudsniveau
C
Betrekkingsniveau

Slide 24 - Quizvraag

2. Samen bespreken ze de planning voor de komende week, waarbij de taken worden verdeeld.
A
Metacommunicatie
B
Inhoudsniveau
C
Betrekkingsniveau

Slide 25 - Quizvraag

3. 'Ik wil graag dat jij drie kinderen wat extra begeleidt met de rekenles van maandag, want die zal voor hen behoorlijk lastig zijn,' zegt Tom in het gesprek.
A
Metacommunicatie
B
Inhoudsniveau
C
Betrekkingsniveau

Slide 26 - Quizvraag

4. Tom eindigt de bespreking met een voorstel: 'Laten we volgende keer eens kijken hoe we dit overleg anders kunnen gaan voeren.
A
Metacommunicatie
B
Inhoudsniveau
C
Betrekkingsniveau

Slide 27 - Quizvraag

5. Tom sluit af met: 'Ik heb het gevoel dat ik zelf te veel aan het woord ben.'
A
Metacommunicatie
B
Inhoudsniveau
C
Betrekkingsniveau

Slide 28 - Quizvraag

Para verbaal heeft te maken met de stem intonatie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Wat zijn aspecten van een boodschap?
Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Inhoudelijk aspect
B
Relationeel aspect
C
Expressief aspect
D
Appellerend aspect

Slide 30 - Quizvraag

"Zit!" = onvriendelijk, hard schreeuwend

A
inhoudelijk aspect (de boodschap, wat)
B
relationeel aspect (de manier waarop, hoe)

Slide 31 - Quizvraag

Hoe noemt Watzlawick het niveau waarin de relatie tussen mensen centraal staat?
A
betrekkingsniveau
B
inhoudsniveau

Slide 32 - Quizvraag

Als je communiceert, breng je een boodschap op zowel inhoud als betrekkingsniveau.
Het betrekkingsniveau zegt iets over...
A
Hoe je relatie met de ander is
B
hoe je naar jezelf en naar de ander kijkt
C
beide antwoorden zijn juist

Slide 33 - Quizvraag

Ruis
Encoderen
Decoderen
Ontvanger
Zender
Boodschap
Medium
Feedback

Slide 34 - Sleepvraag

stelling: Decoderen is het geven van een betekenis aan een boodschap!
A
juist
B
onjuist

Slide 35 - Quizvraag

gedachten en gevoelens omzetten in een boodschap is
A
coderen
B
decoderen
C
ruis
D
redundantie

Slide 36 - Quizvraag


A
informeren
B
amuseren
C
instrueren

Slide 37 - Quizvraag


A
Informeren
B
Amuseren
C
Instrueren
D
Overtuigen

Slide 38 - Quizvraag


A
informeren
B
overhalen
C
amuseren
D
instrueren

Slide 39 - Quizvraag