Klimaten: Het gemiddelde weer in een bepaald gebied over dertig of veertig jaar.
Mediteraan klimaat: Klimaat met hete, droge zomers en vochtige, zachte winters. Heet ook Middellandse Zeeklimaat.
Zeeklimaat: Klimaat met een matigende invloed van de zee op de temperatuur ('s zomers koeler, 's winters zachter) en het
hele jaar neerslag.
Hooggebergteklimaat: Koud en nat klimaat. De temperatuur in de zomer is gemiddeld lager dan 10oC.
Hogedrukgebied: Gebied met een teveel aan lucht waar lucht wegstroomt over het aardoppervlak en wordt aangevuld met
dalende lucht van boven: blauwe luchten en zon. Heet ook maximum.
Subtropisch maximum: Hogedrukgebied (of maximum) bij 30o breedte (N.B. en Z.B.)
Waterdamp: Verdampt water (gasvormig) in de lucht.
Stuwingsregen: Neerslag die ontstaat door stijgende lucht tegen een gebergte.
Regenschaduw: De lijzijde van een berg, waar de dalende en warme lucht weinig of geen neerslag brengt.
El Nino: Het verschijnsel dat zeewater in het midden en het oosten van de Grote Oceaan extra sterk opwarmt.