§3.4 Nog meer bankzaken?

H3 De bank en jouw geld
3.4 Nog meer bankzaken


1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H3 De bank en jouw geld
3.4 Nog meer bankzaken


Slide 1 - Tekstslide

Doelen vandaag
  • Je kunt uitleggen wat de rol van banken is in ons geldverkeer
  • Je kunt de voor- en nadelen benoemen van beleggen vergeleken met sparen
  • Je kunt uitleggen wat je met de wisselkoers van vreemde valuta kunt omrekenen
  • Je kunt berekenen hoeveel vreemd geld je voor een bedrag in euro's krijgt
  • Je kunt een bedrag in vreemd geld omrekenen naar euro's

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
1. Terugblik §3.3
2. Doornemen §3.4
3. Zelfstandig werken
4. Afsluiting en huiswerk

Slide 3 - Tekstslide

Wat is géén vorm van consumptief krediet?
A
Hypotheek
B
Doorlopend krediet
C
Persoonlijke lening
D
Koop op afbetaling

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste verschil tussen een persoonlijke lening en een doorlopend krediet?
A
Een persoonlijke lening is alleen voor jou.
B
Een persoonlijke lening heeft een hogere rente
C
Een doorlopend krediet heeft een hogere rente
D
Bij een doorlopend krediet kan je eenmaal afbetaalde bedragen weer opnieuw opnemen.

Slide 5 - Quizvraag

Is een telefoon kopen op afbetaling een lening?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn kredietkosten?
A
Rente
B
Afsluitkosten e.d.
C
Rente + Afsluitkosten e.d.

Slide 7 - Quizvraag

We hebben te maken met een consumptief krediet als...
A
je geld leent voor een aankoop van een duurzame consumptie
B
je geld leent voor het kopen van een woning
C
je geld leent om een onverwachte gebeurtenis op te vangen

Slide 8 - Quizvraag

Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de kredietkosten?
A
€1000
B
€1200
C
€1300
D
€1400

Slide 9 - Quizvraag

Banken
Bemiddelen tussen vraag en aanbod van geld

Aanbod van geld: huishoudens spaargeld
Vraag van geld: huishoudens & bedrijven

Rentemarge banken

Slide 10 - Tekstslide

Beleggen
Beleggen --> geld in iets steken waarvan je verwacht dat het meer waard wordt. Je kunt bijvoorbeeld beleggen in aandelen van een bedrijf. 

Als het goed gaat met het bedrijf, stijgt de koers van het aandeel. Als er winst wordt gemaakt krijg je vaak ook dividend.

Slide 11 - Tekstslide

Beleggen vs Sparen
Sparen
Beleggen
Zekerheid dat je je inleg terug krijgt
Onzekerheid over terugkrijgen inleg
Vaste rente
Onvoorspelbare rente
Levert altijd op
Kan ook geld kosten
Vaak hoger rendement

Slide 12 - Tekstslide

Valuta
Eurozone: alle landen die met de euro betalen

Vreemde valuta: de geldsoort van landen buiten de eurozone

Slide 13 - Tekstslide

Wisselkoers
Voor het omrekenen gebruik je de wisselkoers 
Er zijn 2 koersen: 

De aankoopkoers: koers die je betaald als je vreemd geld nodig hebt en euro's verkoopt
De verkoopkoers: koers die je ontvangt als je vreemd geld verkoopt en euro's aankoopt

Slide 14 - Tekstslide

De wisselkoers is € 1 = $ 1,20. Hoeveel dollar krijg je met € 367?

Slide 15 - Open vraag

Wisselkoers €1 = $1,22
Je bent 2 jaar geleden op vakantie geweest naar Amerika
Je vindt in je koffer nog $250
Bereken hoeveel € je nu nog terug krijgt aan de hand van de bovenstaande wisselkoers

Slide 16 - Open vraag

Wat zijn vreemde valuta?
A
Buitenlands geld
B
Wisselkoers
C
Provisiekosten
D
Euro's

Slide 17 - Quizvraag

Wat is beleggen?
A
Je steekt dan je geld in iets waarvan je verwacht dat het meer oplevert dan sparen
B
Je steekt dan je geld in iets waarvan je verwacht dat het niets oplevert dan sparen
C
Je zet je geld op een spaarrekening
D
Je stopt je geld in een spaarpot

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de Eurozone?
A
Europa zonder Engeland
B
Europa zonder Brexit
C
Een gebied waar je met Euro's kunt betalen
D
Een gebied waar je juist niet met Euro's kunt betalen

Slide 19 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Doen: maken opgaven §3.4
Opdracht 2 t/m 10

Vragen? Zacht overleggen met buurman, vinger opsteken

Klaar? samenvatting maken op p. 86

Slide 20 - Tekstslide