H.17 Vwo

Startopdracht Investeringsselectie
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Startopdracht Investeringsselectie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cashflow is het verschil tussen ontvangen en uitgegeven geldstromen uit een investering. Het aanschaffen van een nieuwe machine door direct te betalen is een                       . Maar afschrijving vallen onder                          en verminderd dus de nettowinst. Een afschrijving wordt nooit een                              dus tellen we deze bij de nettowinst terug op tot de cashflow
Uitgave 
Ontvangst
Kost
Opbrengst
Uitgave 
Opbrengsten
Kosten

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen: 
je kunt cashflow omschrijven, de terugverdientijd berekenen en keuzes maken tussen investeringen

 Cashflow:  ppt jdjong "Investeringsselectie" dia 1-11
begrip in cumulus bij investeringselectie (BV)

Terugverdientijd:  dia 12-23 (zie les 2 van investeringselectie (BV)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Investeringsanalyse
Investeringen kunnen we verdelen in 2 soorten:
  • Uitbreidingsinvesteringen
  • Vervangingsinvesteringen

Is de investering wel rendabel? 
Oftewel: levert het ons wat op?
             

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn afschrijvingen?
Voorbeeld: 
Bedrijf 'De Boer' doet een investering door de aanschaf van een machine ter waarde van €60.000    
Geschatte tijd gebruik: 4 jaar,     Restwaarde: €10.000
De afschrijvingskosten per jaar zijn dan: 
(€60.000 - €10.000) / 4 = €12.500 per jaar 
De kosten van de aanschaf worden verspreid over de jaren dat je de machine gebruikt !

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Het bedrijf 'De Boer' heeft de volgende gegevens verzameld over het afgelopen jaar:
- Omzet van €100.000.
- Inkoopwaarde van de omzet €40.000
- Personeelskosten €20.000
- Afschrijvingskosten €12.500 

Bereken de nettowinst

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Nettowinst = omzet - totale kosten
Omzet van                                                               €100.000.
- Inkoopwaarde van de omzet €40.000
- Personeelskosten                   €20.000
- Afschrijvingskosten                 €12.500 +
Totale kosten                                                             €72.500 -

Nettowinst                                                                  €27.500

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ingaande en uitgaande kasstromen
Omzet van                                                               €100.000.
- Inkoopwaarde van de omzet €40.000
- Personeelskosten                   €20.000
- Afschrijvingskosten                 €12.500 +
Totale kosten                                                             €72.500 -
Nettowinst                                                                  €27.500
Welke bedragen van de omzet zijn ingaande kasstromen? (geld dat naar het bedrijf toe gaat)
Welke bedragen zijn uitgaande kasstromen? (geld dat het bedrijf verlaat)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ingaande en uitgaande kasstromen
Omzet van                                                               €100.000  
- Inkoopwaarde van de omzet €40.000 uitgaande, naar de leveranciers
- Personeelskosten                   €20.000 uitgaande, naar de werknemers
- Afschrijvingskosten                 €12.500 + ingaande
Totale kosten                                                             €72.500 -
Nettowinst                                                                  €27.500 ingaande

Cashflow = €12.500 + €27.500 = €40.000

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cashflow = kasstroom
  • Cashflow bij aanvang investering = uitgave aan investering (-€60.000)
  • Cashflow tijdens de looptijd = nettowinst + afschrijvingen (€40.000)




  • Cashflow einde looptijd = opbrengst verkoop of sloopkosten (-€10.000)
Project is rendabel wanneer inkomende cashflow > uitgaande cashflow
Afschrijvingen verlagen de winst,
maar het geld verlaat het bedrijf niet

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feyenoord stadion heeft de keuze tussen twee projecten waarbij de hoogte van de cashflows afhangen van de zitplaatsen
Stadion
investering
jaar 1
jaar 2
jaar 3
jaar 4
jaar 5
A
-400 mln
80 mln
70 mln
70 mln
80 mln
70 mln
B
-500 mln
75 mln
90 mln
70 mln
60 mln
95mln
Feyenoord heeft de keuze tussen twee soorten stadions waarbij de hoogte van de cashflows afhangen van de zitplaatsen. In stadion A zijn er 60.000 zitplaatsen. In stadion B komen er 80.000 zitplaatsen. De nettowinst voor ieder jaar staat in de tabel.  De afschrijvingskosten zijn €10 mln voor stadion A en €15 mln voor stadion B.
Op basis van de eerste 5 jaar welke stadion zal Feyenoord kiezen? Ligt je antwoord toe.

Slide 11 - Tekstslide

stadion A: -400 + 80 + 70 +70 + 80 + 70 + 5 * 10 = €20 mln
stadion B: -500 + 75 +90 +70 + 60 +95 + 5* 15= €-35 mln
dus het antwoord is A
CASHFLOW

Cashflow:  ppt jdjong "Investeringsselectie" dia 1-11

Terugverdientijd:  dia 12-23

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Link

Deze slide heeft geen instructies

17.3 Netto Contante Waarde (NCW)

Er wordt voor € 9000 geinvesteerd in project A en de jaarlijkse casflows zijn € 4000
Het geëiste rendement is 6%. Bereken de NCW van dit project.

0...................1...................2....................3
-9000           +4000          +4000              +4000            

We gaan de waarde van alle cashflows terugbrengen naar tijdstip nul.
- 9000 + 4000 x 1,06-1  + 4000 x 1,06-2  + 4000 x 1,06-3 = €1.692,05

De NCW > 0 dus de investering kan doorgaan!

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschillende investeringsbedragen
Er kan ook €12.000 geïnvesteerd worden in project B. De jaarlijkse cashflows zijn € 5.300 per jaar. Looptijd is 3 jaar. Geëist rendement is 6%.
Bereken de Netto Contante waarde van dit project.


timer
3:00

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitwerking
-12000 + 5300x1,06-1 + 5300x1,06-2 + 5300x1,06-3
= € 2166,96

Heeft project A (NCW is €1692,05) of project B de voorkeur?
.............. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het antwoord is NIET project B !
Er worden twee verschillende bedragen geïnvesteerd en dan kunnen we de NCW van de projecten niet met elkaar vergelijken.

Hiervoor berekenen we de NCW per geïnvesteerde euro.

Voor project A: 1692,5 / 9000 = € 0,19
Voor project B: 2166,96 / 12000 = € 0,18

De keuze valt op project A.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SLOT: Risico, rendement en waardebepaling onderneming
Doel:
je kunt de relatie tussen rendement en risico beschrijven

Laag risico --> meer zekerheid ---> laag rendement
Hoog risico --> minder zekerheid --> hoog rendement mogelijk

Investeringen --> veel onzekerheid.
Verschillende mogelijkheden berekenen met verschillende looptijden, restwaarde, ontvangsten, rentabiliteitseis,....  dit noemen we 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies