H3 Herhaling

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat voor samenleving zagen we op de afbeelding?
A
Een Multiculturele samenleving
B
De Romeinse samenleving
C
Beiden
D
Geen van beiden

Slide 2 - Quizvraag

Romeinen waren tolerant tegenover andere geloven, wat is een ander woord voor tolerant?

Slide 3 - Open vraag

Hoe heette de baas van het Romeinse Rijk?

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Tekstslide

Wat zie je op de afbeelding? 2 antwoorden zijn juist
A
Hier is het Romeinse rijk gesticht
B
De Limes
C
De Noordgrens van het Romeinse rijk
D
De stad Rome in 214 n.C.

Slide 6 - Quizvraag

Wat waren de redenen dat de Romeinen zich snel langs de grens konden verplaatsen?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Bij welk begrip uit jullie boek hoort het stripverhaaltje?

Slide 9 - Open vraag

Romeinen
Germanen
Galliers
Meerdere goden
Rome
Keizer
Duitsland en Nederland
Frankrijk

Slide 10 - Sleepvraag

Waarom noemen we het tijdvak, de tijd van de Grieken en Romeinen?
A
Omdat de Romeinen Griekenland hadden verslagen
B
Omdat Griekenland was veroverd door de Romeinen.
C
Omdat zowel de Grieken als de Romeinen erg belangrijk waren in deze tijd.

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer ben je allochtoon?
A
Wanneer je in het buitenland bent geboren
B
Wanneer jij of je ouders in het buitenland zijn geboren
C
Wanneer je in het bezit bent van een Nederlands paspoort
D
Wanneer je niet in het bezit bent van een NL paspoort

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer ben je autochtoon?
A
Wanneer je niet in Nederland geboren bent.
B
Wanneer je niet in het bezit bent van een Nederlands paspoort
C
Wanneer jouw en jouw ouders' herkomst Nederland is.
D
Wanneer je in het bezit bent van een Nederlands paspoort

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer ben je een 'Nederlander'?

Slide 14 - Open vraag

Wat is volgens jullie boek de reden dat NL een multicultureel land is?
A
Veel mensen zijn gevlucht naar NL
B
Er wordt veel buitenlands eten gegeten.
C
Er zijn veel mensen na hun vakantie gebleven in NL
D
Er zijn veel mensen als gastarbeider komen werken die zijn gebleven.

Slide 15 - Quizvraag

Migranten en hun redenen
  • Migrant = iemand die verhuist
  • emigrant = iemand die naar een ander land verhuist
  • immigrant = iemand die van een ander land verhuist naar jouw land

pushfactoren = redenen waarom je uit je land vertrekt (oorlog, werkloosheid, vervolging, natuurrampen
pullfactoren = (prettige) redenen waarom je naar een ander land verhuisd (betere baan, familie, zonnig klimaat etc.)

Slide 16 - Tekstslide

Wanneer ben je zowel migrant, immigrant en emigrant?

Slide 17 - Open vraag

Wat hoort er allemaal bij 'Cultuur'?

Slide 18 - Woordweb

Welk begrip hoort niet bij Jezus Christus?
A
Verlosser
B
Judea
C
Bijbel
D
Keizer

Slide 19 - Quizvraag

Van verboden naar populaire godsdienst
Volgens de Christenen was iedereen gelijk. Ook slaven, vrouwen en armen.

De Christenen geloofden in 1 god en weigerde de keizer te vereren --> Romeinen verboden het Christendom.

Later krijgt Keizer Constantijn een droom waarin hij door het Christendom een veldslag wint, hij geeft ze godsdienstvrijheid en wordt zelf Christen.


Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Wat zagen we op het plaatje?

Slide 22 - Open vraag

Hoe heet de baas van de Katholieke kerk?

Slide 23 - Open vraag

Woorden, Tekens en Voorwerpen met een bepaalde betekenis in een cultuur noemen we Symbolen, welke symbolen ken jij?

Slide 24 - Woordweb

Personen die belangrijk zijn in een cultuur noemen we 'Helden', noem eens een held uit jouw cultuur!

Slide 25 - Open vraag

Normen, waarden en respect
waarde = wat mensen belangrijk vinden in de manier waarop ze leven. (meestal samen te vatten in 1 woord: Veiligheid, familie, vrijheid)

norm =
wat mensen normaal vinden. (ik zorg voor mijn ouders als ze dat zelf niet meer kunnen).

respect = eerbied en waardering.

Slide 26 - Tekstslide

Noem een voorbeeld van een waarde en een norm die daarbij hoort.

Slide 27 - Open vraag

Vragen???

Slide 28 - Woordweb