Grammatica (2) periode 1 V5

Grammatica (2) (periode 1) 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica (2) (periode 1) 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Le programme
1. Les objectifs d'apprentissage
2. Les verbes -er
3. Avoir & être
4. Le pronom relatif
5. La littérature
6. Écouter

Slide 3 - Tekstslide

Les objectifs d'apprentissage
Na deze les kan ik:
  • de regelmatige werkwoorden op -er vervoegen
  • avoir & être vervoegen
  • het betrekkelijk voornaamwoord herkennen
  • het betrekkelijk voornaamwoord toepassen

Slide 4 - Tekstslide

Onderdelen grammatica
1. Regelmatige werkwoorden -er;
2. Être, avoir, aller, faire;
3. Le pronom relatif

In de volgende tijden:
Présent, imparfait, passé composé, futur simple, conditionnel

Slide 5 - Tekstslide

2. Regelmatige werkwoorden -er
1. Présent: stam + uitgang
2. Imparfait: nous-vorm - ons + uitgang
3. Passé composé: hww (avoir/être) + werkwoord - er + é
4. Futur simple: heel werkwoord + uitgang
5. Conditionnel: heel werkwoord + uitgang

Slide 6 - Tekstslide

2. Regelmatige werkwoorden -er
Bespreken ex. 24 B, 24 C, 37, 38
Comment?
1. 24B, C
2. 37
3. 38
Après:
In groepjes per onderdeel doornemen
timer
10:00

Slide 7 - Tekstslide

2. Regelmatige werkwoorden -er
Questions?

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Link

3. Avoir & être
Je kent deze werkwoorden in de volgende tijden:
1. Présent;
2. Imparfait;
3. Passé composé;
4. Futur simple;
5. Conditionnel

Slide 10 - Tekstslide

Présent avoir
Imparfait avoir
Passé composé avoir
Présent être
Imparfait être
passé composé être
Ils ont
On avait
Tu as eu
Vous êtes
Ils étaient
Nous avons été

Slide 11 - Sleepvraag

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' 
Grammaire 'Avoir' 
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 12 - Sleepvraag

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
être (zijn)
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 13 - Sleepvraag

Avoir/être
(pr. / p.c. / imp.)
Présent avoir
Imparfait avoir
Passé composé avoir
Présent être
Imparfait être
passé composé être
Ils ont
On avait
Tu as eu
Vous êtes
Ils étaient
Nous avons été

Slide 14 - Sleepvraag

Slide 15 - Link

4. Le pronom relatif
Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt een betrekkelijke bijzin met een hoofdzin

In het Frans gebruiken we er 3!

Slide 16 - Tekstslide

4. Le pronom relatif
Qui
Bij verwijzing naar onderwerp in de bijzin
Is het eerste woord van de bijzin een werkwoord? 
P.e. 
Où est le garçon qui organise le tournoi?

Slide 17 - Tekstslide

4. Le pronom relatif
Que
Bij verwijzing naar lijdend voorwerp in de bijzin
Is het eerste woord van de bijzin een een onderwerp?
P.e. 
Choisis la cause que tu aimes.

Slide 18 - Tekstslide

4. Le pronom relatif
Dont
Bij verwijzing naar werkwoorden met 'de'
Parler de, avoir besoin de
P.e. 
Les élèves parlent des questions.

Slide 19 - Tekstslide

4. Le pronom relatif
Ex. 9 B
1. La fille ... marche là-bas a été interviewée à la radio.
2. L'interview ... elle a donnée était très intéressante.
Ex. 9 C
1. Les gestes écolos ... nous parlons sont un peu exagérés selon moi.
2. Pourquoi ne pas jeter les produits ... sont moches?

Slide 20 - Tekstslide

4. Le pronom relatif
Maintenant:
1. Maak opdracht 9 B en 9 C af
2. Maak opdracht 10 A


timer
15:00

Slide 21 - Tekstslide

4. Le pronom relatif
1 J'ai oublié le titre du magazine que j'ai lu chez toi.
2 Je ne connais pas la fille dont tu as parlé hier.
3 J'ai organisé une action pour la bonne cause dont je suis fier.
4 Je vois un garçon et une fille qui sont toujours ensemble.
5 Le vélo est un moyen de transport, dont j'ai besoin pour aller au lycée.
6 Médecins sans Frontières est une association caritative qui fait beaucoup pour la bonne cause.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video