9/11 LnH woorden politiek

Welkom LnH!
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Welkom LnH!

Slide 1 - Tekstslide

Planning 9/11
  • moeilijke woorden woensdag
  • stillezen + woorden noteren
  • begrippenlijst samen lezen
  • werken aan netversie betoog + nakijken met beoordelingsformulier + inleveren
  • werken in groepje aan opdracht maatschappijleer/Nederlands



Slide 2 - Tekstslide

Moeilijke woorden woensdag
  • strafbaar=volgens de wet verboden
  • stiekem=zonder dat anderen het weten, in het geheim
  • luchtvaartwereld
  • uitsteekseltje
  • wrijving
  • uitschelden=onaardige woorden tegen iemand zeggen
  • hark
  • rotdag=geen leuke dag
  • aarzelen=twijfelen
  • hijgen=zwaar ademhalen als gevolg van lichamelijk inspanning
  • bezetene 

Slide 3 - Tekstslide

Moeilijke woorden woensdag
  • gebaart (ww gebaren)= met de handen iets duidelijk maken
  • tientje=10 euro (eigenlijk een geldbriefje van vroeger)
  • ellendig=vervelend, naar
  • radertje=
  • smijten=hard gooien
  • verwijten=iemand of jezelf iets kwalijk nemen (=emotie)
  • bezienswaardigheden=iets wat de moeite waard is om te bekijken, bv. museum, gebouwen
  • gillen=hard (en hoog) roepen

Slide 4 - Tekstslide

Moeilijke woorden donderdag
  • bezoldigen=loon/salaris geven
  • in de steek laten=verlaten
  • maandverband
  • verfoeilijk=schandelijk, afgrijselijk
  • ondernemen=bij bedrijf: iets opzetten met als doel geld te verdienen of bv. actie ondernemen (-iets doen)
  • struiken
  • ellende
  • erop gokken (ik gokte erop)=verwachten, het risico nemen
  • vooroordelen=mening over iemand/groep zonder dit van tevoren waar te nemen
  • beseffen=doorhebben

Slide 5 - Tekstslide

Moeilijke woorden donderdag
  • grotesk=fantasievol
  • het verlangen=hunkeren naar iets dat nog moet komen
  • ernst=serieus
  • uitgehouden=volgehouden
  • huwelijk=verbintenis tussen twee personen (meestal man en vrouw)
  • liefhebbende=iemand van wie veel gehouden wordt

Slide 6 - Tekstslide

stillezen
  • Schrijf moeilijke woorden op in je schrift. 
timer
15:00

Slide 7 - Tekstslide

Netversie betoog schrijven
  • Klaar? Kijk het betoog na met het beoordelingsformulier of beter: laat het door een klasgenoot nakijken.
  • Ga daarna werken met de woordenlijst. (bv. zinnen maken)

Slide 8 - Tekstslide

opdracht in LessonUp
  • Ga naar LessonUp en log in met de code en met je voornaam. Je hoeft geen account aan te maken.
  • Er volgen zo twee stellingen en je mag je mening geven.
  • Jouw antwoorden op de stellingen is anoniem.
  • Daarna vraag ik naar argumenten voor deze mening. Hier kunnen we zien wie wat heeft genoteerd. (en dat hoeft niet foutloos, mag wel :))

Slide 9 - Tekstslide

Het woningtekort:
Er moeten meer woningen gebouwd worden, ook als de klimaatregels worden overtreden.
A
eens
B
oneens

Slide 10 - Quizvraag

Er moeten meer woningen gebouwd worden, ook als de klimaatregels worden overtreden. Noteer een argument VOOR deze mening.

Slide 11 - Open vraag

Er moeten meer woningen gebouwd worden, ook als de klimaatregels worden overtreden. Noteer een argument TEGEN deze mening.

Slide 12 - Open vraag

Migratie:
Nederland moet maximaal 50.000 migranten per jaar toelaten.
A
eens
B
oneens

Slide 13 - Quizvraag

Nederland moet maximaal 50.000 immigranten per jaar toelaten. Noteer een argument VOOR deze mening.

Slide 14 - Open vraag

Nederland moet maximaal 50.000 immigranten per jaar toelaten. Noteer een argument TEGEN deze mening.

Slide 15 - Open vraag

Migratie:
Nederland moet onbeperkt vluchtelingen blijven opvangen.
A
eens
B
oneens

Slide 16 - Quizvraag

Nederland moet onbeperkt vluchtelingen blijven opvangen. Noteer een argument VOOR deze mening.

Slide 17 - Open vraag

Nederland moet onbeperkt vluchtelingen blijven opvangen. Noteer een argument TEGEN deze mening.

Slide 18 - Open vraag

In groepje werken aan project maatschappijleer/Nederlands

Slide 19 - Tekstslide

aandachtspunten betoog
  • Gebruik in je inleiding geen argumenten, dus ook niet 'daarom'
  • Gebruik in je middenstuk geen 'ik vind'. Dit mag je alleen in de inleiding in de laatste zin gebruiken.
  • Getallen tot 20 schrijf je voluit. Daarna mag je cijfers gebruiken. Jaartallen, data en percentages mag je wel in cijfers schrijven
  • spreek de lezer niet aan (zoals in een brief)
  • De eerste zin van de alinea's in het middenstuk is je argument. Daarna volgt een toelichting. (2 of 3 zinnen per alinea is voldoende)

Slide 20 - Tekstslide

actief met de woordenlijst
  • arceer de woorden die je al kent/weet
  • probeer de komende weken zoveel mogelijk deze woorden te gebruiken (zal ik ook doen :))
  • Maak zinnen met deze woorden. Vraag iemand die goed in Nederlands is om de zin te controleren 

Slide 21 - Tekstslide

Betoog
  • lezen uitleg betoog + voorbeeld betoog
  • werken aan betoog 

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht A(makkelijker) of..
  • Zoek op debatstellingen.nl een stelling die je interessant vindt of over een onderwerp waar je al iets over weet. Kies een stelling vanaf niveau 2.
  • Noteer de stelling in je schrift.
  • Noteer 3 argumenten voor deze stelling. Formuleer het argument in een goede grammaticale zin die begint met een signaalwoord voor opsomming (allereerst, ten tweede, daarnaast, ook, bovendien, enz)

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht B(moeilijker) 
  • Zoek op debatstellingen.nl een stelling die je interessant vindt of over een onderwerp waar je al iets over weet. Kies een stelling vanaf niveau 2. 
  • Noteer de stelling in je schrift
  • Noteer 2 argumenten voor deze stelling. Formuleer de argumenten in een goede grammaticale zin die begint met een signaalwoord voor opsomming (allereerst, ten tweede, daarnaast, ook, bovendien, enz) 
  • Noteer 1 argument tegen deze stelling en probeer deze te weerleggen. Gebruik daarbij een signaalwoord voor een tegenstellend verband. Begin de zin bv. met: 'Tegenstanders vinden dat...... maar........

Slide 24 - Tekstslide

betoog (argumentatiestructuur)
inleiding
stelling, standpunt
middenstuk
argumenten voor de stelling
tegenargumenten + weerlegging
slot
herhaling stelling + samenvatting argumenten + slotzin

Slide 25 - Tekstslide

inleiding betoog
  • Probeer de aandacht van de lezer te trekken door bv. te beginnen met een anekdote of de geschiedenis van het onderwerp te bespreken of met een actualiteit
  • Maak in de inleiding duidelijk wat het onderwerp is van je betoog.
  • De laatste zin van de inleiding is je standpunt. (of stelling)
  • Gebruik geen argumenten in je inleiding!

Slide 26 - Tekstslide

uitleg + schrijven inleiding 
Een inleiding kan op verschillende manieren beginnen:
  • vanuit de actualiteit
  • vanuit de geschiedenis
  • met een anekdote
  • met een voorbeeld
In de inleiding zorg je ervoor dat de lezer begrijpt wat het onderwerp van de tekst is. De laatste zin van de inleiding in een betoog is altijd het standpunt: "Ik vind dat het gebruik van de telefoon in de klas moet worden toegestaan.'
Daarna volgt het middenstuk.

Slide 27 - Tekstslide

alinea's middenstuk
Je hebt nu drie argumenten voor je standpunt of twee voor en een tegen + een weerlegging. Een alinea bestaat uit 1 argument. Je begint de eerste zin van de alinea met het noemen van je argument. Voorbeeld: Allereerst is het onzin dat er een wintertijd is, want de meeste mensen zijn toch eerder wakker.
Na deze zin leg je het argument uit of geef je een voorbeeld. Voorbeeld: Mensen zijn gewend om dezelfde tijd wakker te worden, dus ze hebben er geen voordeel aan.  
Je alinea moet minimaal uit 2 zinnen bestaan.

Slide 28 - Tekstslide

alinea 4: tegenargument en weerlegging
Alinea 4 begin je met een tegenargument (argument van tegenstanders) en dit argument weerleg je.  Een weerlegging is een uitleg waarom het argument van de tegenstander niet klopt. Maak gebruik van een signaalwoord voor een tegenstellend verband, bv. maar.
Begin alinea 4 van je betoog met de woorden: "Tegenstanders vinden dat....., maar ....

Slide 29 - Tekstslide

Slot (alinea 5)
Het slot begin je met een signaalwoord voor een samenvattend verband (samenvattend, kortom, enz.) Gebruik ook het woordje 'dus' (conclusie) in je slot. (gebruik dat midden in de zin= voegwoord)
Je herhaalt je standpunt (of de stelling) en alle argumenten. (ook de evt. weerlegging) Sluit af met een goede slotzin, dus niet met de stelling. Deze slotzin mag niet activerend zijn. (=lezer aanspreken)

Slide 30 - Tekstslide

  • Algemene schrijfregels
  • je spreekt de lezer niet aan
  • je gebruikt niet te veel 'je' (alleen als 'men' bedoeld)
  • je maakt goedlopende zinnen die niet met een voegwoord beginnen (zoals: maar, en, omdat, want, dat, enz.)
  • getallen onder de 20 schrijf je voluit
  • je gebruikt geen afkortingen

Slide 31 - Tekstslide

Tekststructuur
tekststructuur= hoe is een tekst opgebouwd.
Voorbeelden van tekststructuren zijn: vraag-antwoordstructuur, een voor- en nadelenstructuur en een argumentatiestructuur.
Een betoog heeft een argumentatiestructuur.
Een betoog is een tekst waarin iemand zijn mening geeft met argumenten voor die mening. Signaalwoorden voor een mening is: ik vind, mijn mening is, naar mijn mening enz.

Slide 32 - Tekstslide

argumenten herkennen
Een argument= een reden waarom iemand iets vindt. Je herkent een argument aan de signaalwoorden
  • omdat
  • aangezien
  • daarom
  • dus
  • namelijk

Slide 33 - Tekstslide

Weerlegging (ww. weerleggen)
Een argument= een reden waarom iemand iets vindt.
Een tegenargument= dat iemand argumenten tegen de stelling/standpunt heeft.
Als je die tegenargumenten gaat ontkrachten (=kracht verliezen, aanvallen) noem je dat een weerlegging.
Bij een weerlegging gebruik je signaalwoorden voor een tegenstellend verband: maar, daarentegen, toch, hoewel, echter

Slide 34 - Tekstslide

vragen woordentoets 
A. Schrijf de volgende woorden over en schrijf de juiste betekenis erachter. Let op: de betekenissen staan door elkaar. (8)
B. Schrijf de volgende woorden over en schrijf de juiste betekenis erachter.6)
C. Noteer de geleerde woorden die op de lege plaatsen in de zinnen horen. Je mag niet een woord gebruiken dat op dit blad staat. Let erop dat je bij een
werkwoord de goede vorm noteert. (6)
D. Maak een goede zin met de volgende woorden. Uit de zin moet blijken dat je het woord begrijpt. (5)-> Een zin per woord

Slide 35 - Tekstslide

vragen woordentoets 

D. Maak een goede zin met de volgende woorden. Uit de zin moet blijken dat je het woord begrijpt. (5)-> Een zin per woord
  • goede grammaticale zin + betekenis duidelijk = 1 punt
  • goede grammaticale zin + betekenis beetje vaag = 1/2 punt
  • betekenis duidelijk, maar zin grammaticaal niet helemaal goed = 1/2 punt
  • betekenis onduidelijk en geen goede grammaticale zin = 0 punten

Slide 36 - Tekstslide

Tips voor meer dankbaarheid, dus geluk
  1. Zoek het positieve in het negatieve (bekijk de positieve kant van de situatie)
  2. Maak van dankbaarheid een intentie/ritueel bv. bij ochtendritueel
  3. Wees dankbaar voor wie, wat en waar je nu bent
  4. Kijk om je heen: wie steunen je, wie helpen je..
  5. Hang herinneringen op (agenda, toilet enz)
  6. Schrijf bedankbriefjes (moeder, vriendin enz)
  7. Begin een dankbaarheidsdagboek (bv. elke dag 3 dingen van die dag noteren waar je dankbaar voor bent)->voor gelovigen: God danken

Slide 37 - Tekstslide

Dagopening
vrienden beginnen vredesactie: Deel de duif

Slide 38 - Tekstslide