Herhalen woordsoorten eind klas 3 mavo

Herhalen woordsoorten eind klas 3
Lesdoelen
Herhalen woordsoorten 3m
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhalen woordsoorten eind klas 3
Lesdoelen
Herhalen woordsoorten 3m

Slide 1 - Tekstslide

Welke woordsoorten
ken je nog?

Slide 2 - Woordweb

Lesdoelen
Je kunt de verschillende woordsoorten herkennen en benoemen.

Slide 3 - Tekstslide

Woordsoorten 
Lidwoord = de, het en een
Zelfst. nw.= mensen, dieren dingen, planten en namen
Bijv. nw. = zegt iets over een zelfst. nw.

Voorzetsel = kast- en leswoorden
Werkwoord = doewoorden, kun je vervoegen

Slide 4 - Tekstslide

Woordsoorten 
Bijwoord =
- vraagwoorden
- woorden die overblijven
- woorden die iets zeggen over een werkwoord, ander bijv nw. of bijw.
- plaats of tijd

Slide 5 - Tekstslide

Woordsoorten 
Aanwijzend vnw. = die, deze, dit, dat, zo'n, zulke -->

Betrekkelijk vnw. = die, dat, wie, wat <-- 

Vragend vnw. = wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Slide 6 - Tekstslide

Woordsoorten 

Pers. vnw. = woorden die in plaats van een persoon of groep personen staan (Bijv.: hij, ik, jij, jullie) - vul je naam in

Bez. vnw. = geven een bezit aan - vul je naam in; je hoort een s

Slide 7 - Tekstslide

Woordsoorten 
Telwoord:
- hoeveelheid of getal 
- plaats in een rangorde (podium)



Slide 8 - Tekstslide

Woordsoorten 
Voegwoord:
- koppelt twee zinnen aan elkaar (en, maar, of, want, dus)
- koppelt een hoofd- en bijzin aan elkaar (bijv. nadat, hoewel, als, mits, dan, toen)

Slide 9 - Tekstslide

Benoem het woord 'vanmorgen'.
Vanmorgen kon ik moeilijk mijn bed uit komen.
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
bijwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Benoem het woord 'dat'.
Het spel dat ik gisteren speelde, heet FIFA.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
lidwoord
C
bijwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quizvraag

Benoem het woord 'vergroot'.
Ik heb de foto vergroot.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Benoem het woord 'vergroot'.
Een vergroot plaatje zie je beter.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
bijwoord

Slide 13 - Quizvraag

Benoem het woord 'waar'.
Waar ga jij naar de fitness?
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord

Slide 14 - Quizvraag

Benoem het woord 'hoe'.
Hoe heet jij?
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
bezittelijk voornaamwoord

Slide 15 - Quizvraag

Benoem het woord 'of'.
Ik weet niet of ik nog kan komen.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 16 - Quizvraag

Benoem het eerste woordje haar.
Zij wil haar haar in een vlecht doen.
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
zelfstandig naamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Benoem het tweede woordje haar.
Zij wil haar haar in een vlecht doen.
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
zelfstandig naamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Benoem eerste woordje 'die'.
Die jongen die daar loopt, is Jos.
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
betrekkelijk vnw
D
bezittelijk vnw

Slide 19 - Quizvraag

Benoem tweede woordje 'die'.
Die jongen die daar loopt, is Jos.
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
betrekkelijk vnw
D
bezittelijk vnw

Slide 20 - Quizvraag