S.O. Paragraaf 3.1 en 3.2 ROMEINEN

Geschiedenis S.O. H.3 Paragraaf 1 en 2

Boek: Geschiedeniswerkplaats
Onderwerp: Romeinen.


1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Geschiedenis S.O. H.3 Paragraaf 1 en 2

Boek: Geschiedeniswerkplaats
Onderwerp: Romeinen.


Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 2.1: Van stad tot wereldrijk!

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer is Rome ontstaan?
A
750 v.C.
B
509 v.C.
C
350 v.C.
D
50 - 58 v.C.

Slide 3 - Quizvraag

De Republiek:
A werd bestuurd door 300 rijke mannen
B ontstond rond 350 v.C.
C eindigde 27 v.C.
D werd bestuurd door een dictator

Welke letters zijn juist?
A
A en B
B
B en C
C
A en C
D
A, C en D

Slide 4 - Quizvraag

Lees de twee feiten (A en B) en de vier zinnen (1-4).
A Rome had een groot leger met goed getrainde soldaten.
B Rome groeide uit tot wereldrijk.

1 Feit A is een oorzaak van feit B.
2 Feit B is een oorzaak van feit A.
3 Feit A is een gevolg van feit B.
4 Feit B is een gevolg van feit A.
Welke twee cijfers zijn juist?

A
1 en 2
B
2 en 3
C
3 en 4
D
1 en 4

Slide 5 - Quizvraag

Iemand die in dienst is van het bestuur. Zij dwongen bijvoorbeeld boeren om een deel van hun oogst af te staan.

Welk begrip hoort bij deze zin?
A
Wet
B
Ambtenaren
C
Politiek
D
Overheid

Slide 6 - Quizvraag

Welke van de volgende beweringen past NIET bij het bestuur van het Romeinse wereldrijk?
A
De onderworpen gebieden werden provincies van het Romeinse rijk.
B
De provincies werden bestuurd door generaals.
C
De bestuurders van de provincies hadden ambtenaren in dienst.
D
In het hele rijk moesten onderdanen zich aan dezelfde regels en wetten houden.

Slide 7 - Quizvraag

Hieronder zie je enkele uitspraken:

1. Julius Caesar was een beroemde legeraanvoerder (generaal)
2. Tussen 58-50 v.C. veroverd Julius Caesar Gallië
3. De adoptiezoon van Caesar werd dictator
4. Het eerste keizer werd ook wel Augustus genoemd
5. Het eerste keizerrijk ontstaat in 58 v.C.

Welke uitspraken zijn juist?

A
1, 3 en 4
B
1, 2 en 4
C
1, 4 en 6
D
3, 4 en 5

Slide 8 - Quizvraag

Welke samenleving hadden de Romeinen?
A
Een landbouwsamenleving
B
Een stedelijke samenleving
C
Een landbouwstedelijke samenleving
D
Een industriële samenleving

Slide 9 - Quizvraag

Welk begrip past bij deze afbeelding?
A
wereldrijk
B
politiek
C
keizer
D
wet

Slide 10 - Quizvraag

Welke gebeurtenis vond het langst geleden plaats?
A
Julius Caesar veroverd Gallië
B
Het Romeinse rijk wordt een keizerrijk
C
Veel arme boeren verhuisden naar de stad
D
De Romeinen veroveren heel Italië

Slide 11 - Quizvraag

Paragraaf 2.2: Samenleving en cultuur

Slide 12 - Tekstslide

Wanneer verhuisden veel arme boeren naar de stad?
A
3e eeuw v.C.
B
73 v.C.
C
146 v.C.

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekend krijgsgevangene?
A
persoon die het bezit is van iemand anders
B
iemand die in een oorlog gevangengenomen is
C
iemand die gedwongen moet werken
D
iemand die krijgt wat hij wil

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekend verdraagzaamheid?

Slide 15 - Open vraag

Wat betekend multiculturele samenleving?

Slide 16 - Open vraag

Wat betekend nijverheid?

Slide 17 - Open vraag

Hieronder zie je enkele uitspraken:

1. Door de oorlogen ging het slecht met de economie
2. Handelaren haalden goederen uit het hele rijk
3. In het hele rijk gebruikte ze Romeinse munten
4. In de keizertijd had Rome een miljoen inwoners

Welke uitspraak is NIET juist
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.

Welk begrip hoort erbij?
A
staatsgodsdienst
B
verdraagzaamheid
C
multiculturele samenleving
D
Tempel

Slide 19 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.
Deze toets gaat over het tijdvak 'Grieken en Romeinen'.

Welk logo hoort bij dit tijdvak?
A
Het potje
B
Het tempeltje
C
Het kasteeltje
D
Het schip

Slide 20 - Quizvraag

Noem drie dingen die de Romeinen overnamen van de Grieken, waardoor er een Grieks-Romeinse cultuur ontstond.

Slide 21 - Open vraag