Introductie H 4 Monniken en Ridders Folkert

Introductie H4, middeleeuwen
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
geschiedenisMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Introductie H4, middeleeuwen

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van deze les:
  • weet je waar dit hoofdstuk over gaat.
  • weet je de jaartallen die horen bij het 3e tijdvak: de tijd van monniken en ridders. 
  • weet je wie Karel de Grote was en hoe hij zijn rijk bestuurde.

Slide 2 - Tekstslide

H4: Monniken en Ridders
In dit hoofdstuk:
  • 4.1: Leenheren en Leenmannen
  • 4.2: Europa wordt christelijk
  • 4.3: Machtige heren, halfvrije boeren
  • 4.4: De opkomst van de Islam

Dit hoofdstuk gaat over het tijdvak waarin Karel de Grote heerste over het Frankische Rijk: de tijd van Monniken en Ridders

Slide 3 - Tekstslide

Feniks, Geschiedenis Werkplaats, Memo, Saga

Slide 4 - Tekstslide

Wat weet je al over tijdvak 3:
Monniken en ridders?

Slide 5 - Woordweb

Slide 6 - Video

Verval Romeinse Rijk
  • Volksverhuizingen bedreigen de   grenzen
  • Romeinse leger was zwak
  • Keizers wisselen snel;     generaals  vechten om wie volgende keizer wordt
  • Plunderingen door andere volkeren

Slide 7 - Tekstslide

De Middeleeuwen

  • De tijd na het Romeinse Rijk (Oudheid) en vóór de Nieuwe Tijd.

  • Het ligt in het midden van die twee perioden: tussenperiode

  • Ongeveer tussen 500 en 1500

  • Vroege Middeleeuwen: 500-1000
  • Late Middeleeuwen: 1000-1500

Slide 8 - Tekstslide

Tijdvak 3
  • Tijd van monniken en       ridders
  • 500 - 1000
  • Vroege middeleeuwen

Slide 9 - Tekstslide

Onrustige tijden in Europa
500-800
  • Na de val van het West-Romeinse Rijk waren er veel oorlogen
  • Reizen was gevaarlijk en de meeste mensen leefden in dorpjes.
  • Grote steden, zoals Rome, waren er niet (meer)
  • Van landbouwstedelijke samenleving naar landbouw samenleving.

Slide 10 - Tekstslide

Wat verdween er  
  • Grieks-Romeinse cultuur
  • Alleen de geestelijken konden lezen en schrijven

Slide 11 - Tekstslide

Het Frankische Rijk
751-870

  • Het Frankische volk kreeg de macht over een groot deel van Europa.
  • De bekendste Frankische koning was Karel de Grote.  
  • In het jaar 800 werd hij zelfs keizer van het Heilige Roomse Rijk

Slide 12 - Tekstslide

Karel de Grote
  • Hielp de paus toen hij werd aangevallen.
  • Werd in 800 door de paus tot keizer gekroond.

Slide 13 - Tekstslide

3.2.1 Karel de Grote en het leenstelsel

Slide 14 - Tekstslide

Na de val van het Romeinse Rijk...
  • werden wegen niet meer onderhouden
  • konden weinig mensen lezen en schrijven
  • verdween het geld 

Slide 15 - Tekstslide

Na de dood van Karel de Grote viel het Frankische Rijk uiteen in kleine rijkjes

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Lees 3.2.1 Karel de Grote en het leenstelsel
  • MAVO Maak bij 3.2.1 opgave 1, 2, 3, 7
  • HAVO Maak bij 3.2.1 opgave 1C, 3, 4, 5, 7
  • Klaar? Werk aan je mindmap van 3.2.1
timer
1:00

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

standenmaatschappij

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag
Wat? Je kunt nu de vragen maken op bladzijde 120 (vragen 1 t/m 4 en vraag 8).
Hoe? Alleen 
Hulp? Bij je buurman/buurvrouw. Kom je er samen niet uit, steek je je vinger op en loop ik langs. 
Tijd? Tot het einde van de les. 
Klaar? Dan beantwoord je de vraag die op het bord komt.

Slide 21 - Tekstslide

Schrijf 2 dingen op die je vandaag geleerd hebt.

Slide 22 - Open vraag

 Einde les
  • Weet je wat het leenstelsel is
  • Weet je waarom het Frankische rijk uiteen viel.
  • Heb je een goede basis voor de middeleeuwen.

Slide 23 - Tekstslide

Wanneer was het tijdvak van Monniken en ridders?
A
0 tot 476
B
500 tot 1000
C
500 tot 1500
D
700 tot 1200

Slide 24 - Quizvraag

Welke uitspraak is juist?
A
Direct de val van het Romeinse rijk ontstaat een nieuwe groot rijk
B
Mensen in de middeleeuwen waren arm
C
Mensen leefden in de middeleeuwen op het platteland
D
De Romeinse cultuur bleef bewaard

Slide 25 - Quizvraag


De Keizer die het Frankische Rijk groot maakte was ?
A
Karel de Kleine
B
Karel de Dikke
C
Karel de Schoone
D
Karel de Grote

Slide 26 - Quizvraag


De juiste volgorde van de standmaatschappij is
(van belangrijk naar minder belangrijk)
A
Adel, Geestelijkheid, Burgers
B
Geestelijkheid, Adel, Burgers
C
Koning, Geestelijkheid, Burgers
D
Geestelijkheid, Koning, Adel

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Video

Leenstelsel
  • Om gebieden te veroveren hadden Frankische koningen duizenden goed getrainde soldaten nodig.
  • Er was echter geen geld om de soldaten te betalen.
  • Dit losten ze op door de aanvoerders van de soldaten als beloning een stuk grond in leen te geven.
  • De opbrengst van de grond mochten ze houden.

Slide 29 - Tekstslide

Leenstelsel
De legeraanvoerders moesten trouw beloven aan de koning:
  1. Ze moesten meevechten.
  2. Koning raad geven.
  3. Geleende grond besturen.

Slide 30 - Tekstslide

Leenstelsel
  • Van de opbrengst konden ze leven en eigen wapenuitrusting en die van hun soldaten betalen.
  • Bij de grond hoorden ook horige boeren.

Slide 31 - Tekstslide

Eed van trouw
  • Gehoorzaamheid was heel belangrijk voor de koning. 
  • Voordat je leenman werd moest je een eed afleggen. 

Slide 32 - Tekstslide

Leenstelsel
  • De legeraanvoerders waren nu leenmannen geworden.
  • De koning die de grond uitleende was de leenheer.
  • De koning had zendgraven om de leenmannen te controleren 
  • Leenmannen met veel grond leenden een deel van hun grond weer uit aan andere mensen: achterleenmannen.
  • Heel dit systeem noemen we het leenstelsel.

Slide 33 - Tekstslide

Adel
  • Alle leenmannen samen werd de groep van adel.
  • Zij hadden titels als graaf, hertog of baron.
  • Een aparte groep edelen waren de ridders.
  • Zij vochten als ruiters van een koning of hoge edelman.

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Welke plicht heeft een leenman?
A
Hij moet in zijn gebied doen waar hij zin in heeft.
B
Hij moet elke ochtend op tijd opstaan.
C
Hij moet trouw beloven aan zijn leenheer.
D
Hij moet delen van zijn gebied doorlenen aan onderleenmannen.

Slide 37 - Quizvraag

Wat zijn zendgraven?
A
Iemand die namens de koning door het Rijk reisde en de leenmannen controleerde
B
Edelman die een gebied bestuurde voor zijn leenheer
C
Edelman die een deel van zijn gebied liet besturen door iemand anders
D
Een Middeleeuwse postbode

Slide 38 - Quizvraag

Wat stond niet in de trouwbelofte van een leenman ?
A
Meevechten
B
De koning raad geven
C
Gebieden veroveren
D
Geleende grond besturen

Slide 39 - Quizvraag

Zet de namen op de juiste plek
Dit systeem noem je het:
Leenheer
Leenstelsel
Leenman/ Vazal
Achterleenman/ Achtervazal

Slide 40 - Sleepvraag

In de tijd van het leenstelsel kon je tegelijk leenheer en leenman zijn. Klopt dat?
A
Ja
B
Nee

Slide 41 - Quizvraag

Uiteenvallen Frankische Rijk
  • Na de dood van Karel de Grote viel het Frankische Rijk uit elkaar.

Slide 42 - Tekstslide

Oorzaken uiteenvallen Frankische Rijk
  • Invallen van Vikingen in het westen.
  • Invallen Hongaren in het oosten.
  • Opvolgers Karel de Grote waren geen goede bestuurders.

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Oorzaken uiteenvallen Frankische Rijk
  • (achter)leenmannen gehoorzaamden slechter aan hun heer: 
  • De geleende grond gingen ze als eigen grond zien: na de dood van een leenman werd de grond niet teruggegeven, maar doorgegeven aan de zonen van de leenman.
  • Leenmannen voerden onderling oorlog met elkaar om meer grond te krijgen.
  • Sommige leenmannen beloofde twee leenheren trouw.

Slide 45 - Tekstslide

Na de dood van Karel de Grote werkte het leenstelsel niet meer goed. Waarom niet?
A
Leenmannen gingen hun grond als erfelijk bezit zien
B
Omdat er geen koning meer was
C
Het leenstelsel werkte nog wel goed
D
Dankzij de invallen van vikingen

Slide 46 - Quizvraag

Aan de slag
Wat? maak de vragen 3, 4 en 5 (boek of ipad)
Hoe? Alleen 
Hulp? Bij je buurman/buurvrouw. Kom je er samen niet uit? Dan bij je docent. 
Tijd? Tot het einde van de les. 
Klaar? 

Slide 47 - Tekstslide

Schrijf 2 dingen op die je vandaag geleerd hebt.

Slide 48 - Open vraag