Les 9: Allemaal anders

Fijn dat je er weer bent!
Ga je vast naar LessonUp? Tip: pak ook je aantekeningenschrift.

Vandaag hebben we het over aanpassingen aan de leefomgeving.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Fijn dat je er weer bent!
Ga je vast naar LessonUp? Tip: pak ook je aantekeningenschrift.

Vandaag hebben we het over aanpassingen aan de leefomgeving.

Slide 1 - Tekstslide

Programma van deze les
  1. Vogels
  2. Nieuwe lesstof: 1.6 allemaal anders
  3. Zelfstandig werken aan opdrachten
  4. Afsluiting (quiz en filmpje)

Slide 2 - Tekstslide

Winterkoning
Broedt: bolvormig nest in struiken
Voedsel: insecten, larven en spinnen, zaden
Leefgebied: bossen en boomrijke woonwijken

Slide 3 - Tekstslide

Zanglijster
Broedt: goed beschut in struiken en bomen
Voedsel: insecten, wormen, slakken, fruit
Leefgebied: bossen, grasvelden, parken

Slide 4 - Tekstslide

Zwarte kraai
Broedt: groot nest in hoge bomen
Voedsel: alleseters
Leefgebied: bijna elke plek, vooral in parken en tuinen

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

1.6: Allemaal anders
Leerdoelen

1.6.14 Je kunt aanpassingen bij planten beschrijven.
1.6.15 Je kunt aanpassingen bij dieren beschrijven.

Slide 7 - Tekstslide

Alle soorten organismen zijn verschillend

Dat komt omdat elke soort zich aanpast aan zijn leefomgeving.

Slide 8 - Tekstslide

Bedenk aanpassingen bij planten en dieren aan het leven in het water.

Slide 9 - Woordweb

Waterplanten: lange slappe stengels
Bloemen (en bladeren) boven water 

Slide 10 - Tekstslide

Waterdieren zijn vaak gestroomlijnd: zo kunnen ze snel bewegen door het water.

Slide 11 - Tekstslide

Manieren van planten en dieren om zich aan te passen aan een droge omgeving.

Slide 12 - Woordweb

In een vochtige omgeving: grote, platte bladeren, weinig of kleine wortels
In een droge omgeving: kleine, dikke bladeren, veel of grote wortels

Slide 13 - Tekstslide

Ook voedsel is van belang om te overleven. Noem manieren waarop dieren zich aanpassen aan het voedsel dat ze eten.

Slide 14 - Woordweb

Aanpassingen aan snavels bij vogels. 
pincetsnavel: insecten
zeefsnavel: kleine waterorganismen
haaksnavel: prooi 
kegelsnavel: zaden
priemsnavel: bodemdieren

Slide 15 - Tekstslide

Aanpassingen aan voedselkeuze bij zoogdieren.

Slide 16 - Tekstslide

Zoolganger   Teenganger      Topganger

Slide 17 - Tekstslide

Hoe kan een plant zich verdedigen tegen dieren die hen willen opeten?

Slide 18 - Woordweb

Verdediging bij planten
Gif                            Stekels                         Brandharen

Slide 19 - Tekstslide

Hoe kunnen dieren zich verdedigen tegen vijanden?

Slide 20 - Woordweb

Bescherming      schutkleur                waarschuwingskleur  wapens

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld: temperatuur
Voorbeeld: dag of nacht actief

Slide 22 - Tekstslide

Zelfstandig aan de slag
Wat: 1.6: Opdracht 1 t/m 10 (Blz. 46 t/m 50)
Hoe: Eerste 5 minuten stil, daarna mag je fluisterend overleggen met je buur.
Hulp: Lukt het niet? Vraag eerst je buur. Kom je er samen niet uit, steek dan je hand op.
Tijd: Zie timer.
Uitkomst: De lesstof komt terug op de toets en aan het eind van de les in de quiz!
Klaar: Verschillende keuzes. Je mag lezen in je leesboek, maak alvast een samenvatting (opdracht 6), doe een moeilijkere opdracht (opdracht 9+) of maak een biologische tekening van een organisme. Bedenk een leuke manier om begrippen te leren.
Een idee voor het leren van begrippen: maak een begrippen memory spel! Schrijf op 1 kaartje het begrip en op een andere een tekening of de uitleg ervan zonder het begrip zelf te noemen.
timer
1:00

Slide 23 - Tekstslide

Afsluiting
  • Korte quiz
  • Filmpje 

Slide 24 - Tekstslide

Een zebra is een:
A
Zoolganger
B
Topganger
C
Teenganger
D
Voetganger

Slide 25 - Quizvraag

Een nachtzwaluw heeft een:
A
Schutkleur
B
Waarschuwingskleur
C
Schild
D
Wapen tegen vijanden

Slide 26 - Quizvraag

Een tonijn is gestroomlijnd zodat:
A
Hij niet zinkt
B
Hij niet blijft drijven
C
Hij snel kan zwemmen
D
Hij er gevaarlijk uitziet

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Video