10.2 sociale ongelijkheid

10.2 Sociale ongelijkheid
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

10.2 Sociale ongelijkheid

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
- Je leert het kernconcept sociale ongelijkheid

- Je leert begrippen als maatschappelijke ladder, sociale stratificatie en sociale mobiliteit

- Je weet wat het verschil is tussen positietoewijzing en positieverwerving

Slide 2 - Tekstslide

Nog twee weken
Vandaag 10.2 vooral
Morgen 11.5
Volgende week sociaal constructivisme en identiteit

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wat was de definitie van sociale ongelijkheid ook alweer. (Tip: hij bestond uit drie delen)

Slide 5 - Open vraag

Mensen met een Nederlands klinkende naam worden sneller aangenomen dan mensen met een niet-Nederlandse naam.
Dit is ongelijkheid op het gebied van:
A
Macht
B
Bezit
C
Status

Slide 6 - Quizvraag

De ene student doet met gemak universiteit. De ander haalt met heel veel moeite een mbo-opleiding.
Dit is ongelijkheid op het gebied van:
A
Macht
B
Bezit
C
Status

Slide 7 - Quizvraag

Een vrouw wordt in één klap rijk door een erfenis van een opa.
A
Positieverwerving
B
Positietoewijzing

Slide 8 - Quizvraag

Een advocate pleegde fraude en kreeg direct ontslag
A
Positieverwerving
B
Positietoewijzing

Slide 9 - Quizvraag

Een moeder die stopt met werken wordt al snel gezien als 'soft'.
A
Positieverwerving
B
Positietoewijzing

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Opvallend
De drie rijkste mensen ter wereld hebben meer geld dan de 48 armste landen bij elkaar…

20% v/d wereldbevolking leeft onder de armoedegrens. (armoedegrens Wereldbank = 1,25 dollar p.d.)

Slide 12 - Tekstslide

Het is niet verkeerd dat er ongelijkheid in de wereld is
A
Eens
B
oneens

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Video

Sociale ongelijkheid
Er is sprake van wanneer verschillen tussen mensen in al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken en een ongelijke waardering en behandeling. Ook rechten en plichten zijn niet gelijk verdeeld.

Slide 15 - Tekstslide

Drie vormen van sociale ongelijkheid
1. Ongelijke verdeling van (politieke) macht

2. Ongelijke verdeling van bezit

3. Ongelijke verdeling van status

Macht
Het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of te vergroten

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Ongelijkheid en conflict
Ongelijkheid kan grote maatschappelijke onrust met zich meebrengen

De rijken kunnen er dus ook voordeel bij hebben
om de ongelijkheid niet te groot te laten worden

Slide 18 - Tekstslide

Ongelijkheid standenmaatschappij

Slide 19 - Tekstslide

1
2
3
4
5
Vuilnisman
Tandarts
Docent
Verpleegster
Stratenmaker

Slide 20 - Sleepvraag

Sociale stratificatie
Het indelen van (groepen) mensen in ‘lagen’

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Sociale ongelijkheid
vanwege...

Slide 23 - Woordweb

Slide 24 - Video

Het moet van beide kanten komen

Positietoewijzing: maatschappelijke oorzaken


Positieverwerving: wat individu zelf kan doen

Slide 25 - Tekstslide

Bedenk een voorbeeld van positietoewijzing en een voorbeeld van positieverwerving.

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Welk paradigma?
Een goed verzorgd iemand wordt eerder aangenomen, terwijl het niks zegt over haar/zijn kwaliteiten.
A
Functionalisme
B
Conflict
C
Sociaalconstructivisme
D
Rationele actor

Slide 31 - Quizvraag

Welk paradigma?
Als je in een arm gezin geboren wordt, wordt het heel lastig om daaruit op te klimmen.
A
Functionalisme
B
Conflict
C
Sociaalconstructivisme
D
Rationele actor

Slide 32 - Quizvraag

Welk paradigma?
Iemand begint een eigen bedrijf. Dat mislukt en nu zit ze in de bijstand. Dat is het risico nu eenmaal.
A
Functionalisme
B
Conflict
C
Sociaalconstructivisme
D
Rationele actor

Slide 33 - Quizvraag

Welk paradigma?
Het is logisch om laagbetaalde en ongeschoolde migranten toe te laten in Nederland om bepaald werk te doen.
A
Functionalisme
B
Conflict
C
Sociaalconstructivisme
D
Rationele actor

Slide 34 - Quizvraag

Sociale mobiliteit betekent:
A
Je kunt klimmen op de maatschappelijke ladder
B
Macht, kennis en geld zijn niet gelijk verdeeld over de samenleving.
C
Alle maatschappelijke posities van hoog naar laag
D
Je kunt bewegen, zoals dansen, waardoor je een betere positie hebt.

Slide 35 - Quizvraag

Bezit
Status
Macht

Slide 36 - Sleepvraag

Slide 37 - Link