1E Unit 3

Happy 2022
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Happy 2022

Slide 1 - Tekstslide

New Year's Resolutions

Slide 2 - Tekstslide

New York

Slide 3 - Tekstslide

Do you have any New Years resolutions? (goeie voornemens?)
timer
2:00

Slide 4 - Tekstslide

What do you know about New York?

Slide 5 - Woordweb

This Week
- Do Unit 3.1

Slide 6 - Tekstslide

Unit 3.1
Together:
ex. 1, 2
By yourself:
ex. 3, 4

Slide 7 - Tekstslide

This Week
- Read words Unit 3.2
- Do Unit 3.2

Slide 8 - Tekstslide

Unit 3.2
Together:
ex. 1, 2, 4, 5

By yourself:
ex. 2, 3, 6 t/m 12

Extra: 14, 15

Slide 9 - Tekstslide

This Week
- Explanation Grammar 3.2
- Do Unit 3.2 ex. 10, 11, 12
- Do Unit 3.3
- Speaking game

Slide 10 - Tekstslide

Unit 3.3
Together:
ex. 1, 4

By yourself:
ex. 5, 6, 7, 8, 9

Extra: 14, 15

Slide 11 - Tekstslide

This Week
- Read Words U3.4
- Explain Grammar 3.4
- Do Unit 3.4


Slide 12 - Tekstslide

Unit 3.4
Together:
ex. 1, 2

By yourself:
ex. 3 t/m 9

extra: 11, 12, 13

Slide 13 - Tekstslide

This Week
- Read Words U3.4 + 3.5
- Explain Grammar 3.5
- Do Unit 3.5
- Write a postcard


Slide 14 - Tekstslide

Unit 3.5
 Together:
5, 7
By yourself:
1a, 2, 3, 4, 6, 8, 9, 10

Klaar? Oefenen Quizlet

Slide 15 - Tekstslide

This Week
- Practice Grammar together
- Do Test Yourself Unit 3.2+3.3+3.4
- Do Quizlet words

Slide 16 - Tekstslide

hero
excited
shy
angry
sad

Slide 17 - Sleepvraag

proud
grumpy
bored
great
handsome
jealous
worried
beautiful
angry
fine

Slide 18 - Sleepvraag

Pictionary
Work in pairs
Choose a word from U3.4.
Draw the word you have in mind
Your classmate has to guess which word you are drawing.
Take turns

Slide 19 - Tekstslide

this/that/these/those
this
1 ding, dichtbij
that
1 ding, ver weg
these
meerdere dingen, dichtbij
those
meerdere dingen, ver weg

Slide 20 - Tekstslide

this/that/these/those

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Schrijf zoveel mogelijk vertalingen op van het onderstreepte zinsdeel
He is very smart, isn't he?

Slide 23 - Open vraag

Schrijf zoveel mogelijk vertalingen op van het onderstreepte zinsdeel
We are not on time, are we?

Slide 24 - Open vraag

Zelf tags maken
Om een tag te maken, gebruik je een stappenplan.
1. Staat er am/is/are in de zin. Herhaal deze
2. Staat er not in de zin? Ja: not weglaten Nee: not toevoegen
3. Over wie gaat het? I, you, he, she, it, they, we

Voorbeeld: He is nice, .....
1. IS
2. nee, dus isn't
3. he, dus: isn't he ---Goede antwoord: He is nice, isn't he?

Slide 25 - Tekstslide

Nog een paar voorbeelden
We are best friends, .......?
You have got a puppy, ......?
I don't live here, ......?






1. ww
2. not
3. wie

Slide 26 - Tekstslide

Wat is de tegenwoordige tijd?
Geef een voorbeeld.

Slide 27 - Woordweb

Present Simple = Tegenwoordige Tijd
ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt
wij lopen
jullie lopen
zij lopen
I walk
you walk
he/she/it walkS
we walk
you walk
they walk

Slide 28 - Tekstslide

Wat valt je op?

Slide 29 - Woordweb

SHIT
She
He
IT
bij He/She/IT 

werkwoord
werkwoord eindigend op S-klank
werkwoord eindigend op medeklinker Y
-S
-ES
-IES

Slide 30 - Tekstslide

-y -S of -IES?
Als een werkwoord eindigt op medeklinker -y
carry
study
hurry
cry
carrIES
studIES
hurrIES
crIES
Als een werkwoord eindigt op een klinker -y
play
buy
playS
buyS

Slide 31 - Tekstslide

GEWOONTE
Vaak staat er in de zin een signaalwoord dat aangeeft hoe vaak iets voorkomt.

nooit - soms - af en toe - regelmatig - vaak - altijd
never - sometimes - once in a while - regulary - often - always

Slide 32 - Tekstslide

Present Simple = Tegenwoordige Tijd
Ontkenningen
ik loop niet
jij loopt niet
hij/zij/het loopt niet
wij lopen niet
jullie lopen niet
zij lopen niet
I  don't walk
you don't walk
he/she/it doesn't walk
we don't walk
you don't walk
they don't walk

Slide 33 - Tekstslide

Present Simple = Tegenwoordige Tijd
Vragen
Loop ik?
Loop jij?
Loopt hij/zij/het?
Lopen wij?
Lopen jullie?
Lopen zij?
Do I walk?
Do you walk?
Does he/she/it walk?
Do we walk?
Do you walk?
Do they walk?

Slide 34 - Tekstslide

I ... like Brussel sprouts.
A
don't
B
doesn't
C
not

Slide 35 - Quizvraag

James ... go to school every day.
A
don't
B
doesn't

Slide 36 - Quizvraag

.. you live in Emmeloord?
A
Do
B
Does

Slide 37 - Quizvraag

.. she live here?
A
Do
B
Does

Slide 38 - Quizvraag


He ..... (call) me.
A
call
B
calls

Slide 39 - Quizvraag


He ..... (go) to the bus station.
A
go
B
goes

Slide 40 - Quizvraag


We often ........... (talk) about or holiday.
A
talk
B
talks

Slide 41 - Quizvraag


It .......... (start) in 10 minutes.
A
start
B
starts

Slide 42 - Quizvraag

She .......... wash) herself.
A
wash
B
washes

Slide 43 - Quizvraag

The cat .......... (play) with its toy.
A
play
B
plays

Slide 44 - Quizvraag

this/that/these/those - fill in
I like ... house over there.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 45 - Quizvraag

Kies de goede "question tag":
That tower isn't really haunted, ...........?
A
is it?
B
does it?
C
isn't it?
D
doesn't it?

Slide 46 - Quizvraag

Question Tags
Welke zin is correct?
A
Tom is very strong, is he?
B
Tom is very strong, isn't he?

Slide 47 - Quizvraag

Question Tags

These women are independent, ...?
A
are they
B
aren't they
C
are she
D
aren't she

Slide 48 - Quizvraag

Vul aan:
He is your friend, _____________?
A
isn't he
B
is he

Slide 49 - Quizvraag