Uitleg grammatica U2

Uitleg grammatica U2
Grammaire I: woordvolgorde / vraagzinnen / klemtoonconstructie
Grammaire II: werkwoorden op -re / pouvoir, savoir, voir, vouloir
Grammaire III: Aanwijzend voornaamwoord / vergelijkingen
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Uitleg grammatica U2
Grammaire I: woordvolgorde / vraagzinnen / klemtoonconstructie
Grammaire II: werkwoorden op -re / pouvoir, savoir, voir, vouloir
Grammaire III: Aanwijzend voornaamwoord / vergelijkingen

Slide 1 - Tekstslide

Woordvolgorde van Franse zinnen

Tijdsbepalingen staan voor- of achteraan in de zin.
Onderwerp staat voor het gezegde in een niet-vragende zin.
Alle werkwoorden komen achter elkaar.

Slide 2 - Tekstslide

Exemple
Ma soeur voudrais plus tard dentiste devenir.
(Mijn zus wil later tandarts worden)
Plus tard, voudrais ma soeur devenir dentiste.
(Later wil mijn zus tandarts worden)
Plus tard, ma soeur voudrais devenir dentiste.
Ma soeur voudrais devenir dentiste, plus tard.

Slide 3 - Tekstslide

Vraagzinnen
3 manieren om een zin vragend te maken

Welke?

Slide 4 - Tekstslide

Vraagzinnen
3 manieren om een zin vragend te maken:
1. vraagteken achter zin. 
2. est-ce que
3. inversie (omdraaien onderwerp en persoonsvorm). 

Slide 5 - Tekstslide

Exemples
1. vraagteken achter zin = Il a surmonté sa peur de l'avion ?
2. est-ce que = Est-ce qu'il a surmonté sa peur de l'avion ?
3. inversie = A-t-il surmonté sa peur de l'avion ?

Slide 6 - Tekstslide

Inversie
Inversie kan niet altijd toegepast!
Wanneer niet?

Slide 7 - Tekstslide

Inversie
Inversie kan alleen toegepast worden als het onderwerp een persoonlijk voornaamwoord is.
Tu sais nager ? / Sais-tu nager ?
Simon sait nager? / Sait-Simon nager ? 

Slide 8 - Tekstslide

Vraagzinnen met vraagwoorden

Na een vraagwoord kun je de zin op 3 manieren vragend maken
Met intonatie: Pourquoi tu vas partir?
Met est-ce que: Pourquoi est-ce que tu vas partir?
Met inversie: Pourquoi vas-tu partir?

Het vraagwoord komt/blijft dus vooraan!

Slide 9 - Tekstslide

Klemtoon
Wil je het onderwerp benadrukken, gebruik dan: c'est ... qui.
Wil je andere zinsdelen benadrukken, gebruik dan: c'est ... que.

C'est toi qui as payé, pas lui! / C'est à la gare que j'ai vu Jean.

Slide 10 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden op 
-re

Exemples: répondre, vendre, attendre, descendre, ...

Manuel p. 75

Slide 11 - Tekstslide

Présent (vb. vendre)
-re weghalen + uitgangen
je vends
tu vends
il/elle vend
nous vendons
vous vendez
ils/elles vendent
Dus ook ...
Je réponds
Tu attends
Il descend
Nous défendons
Vous perdez
Ils rendent

Slide 12 - Tekstslide

Passé composé
Voltooid deelwoord eindigt op -u
Let op: descendre gaat met hulpwerkwoord être!

j'ai vendu
tu as vendu
il/elle a vendu
nous avons vendu
etc.

je suis descendu
elle est descendue
nous sommes descendus

Slide 13 - Tekstslide

Imparfait (vb. vendre)
nous-vorm présent min -ons
+ uitgangen
je vendais
tu vendais
il/elle vendait
nous vendions
vous vendiez
ils/elles vendaient
Futur
Hele werkwoord eindigt op -e, dus -e valt weg
je vendrai
tu vendras
il/elle vendra
nous vendrons
vous vendrez
ils/elles vendront

Slide 14 - Tekstslide

Verbes irréguliers
pouvoir = kunnen
vouloir = willen

savoir = weten/kunnen
voir = zien

Slide 15 - Tekstslide

Présent savoir

je sais
tu sais
il/elle sait
nous savons
vous savez
ils/elles savent
Présent voir

je vois
tu vois
il/elle voit
nous voyons
vous voyez
ils/elles voient

Slide 16 - Tekstslide

Présent pouvoir

je peux
tu peux
il/elle peut
nous pouvons
vous pouvez
ils/elles peuvent
Présent vouloir

je veux
tu veux
il/elle veut
nous voulons
vous voulez
ils/elles veulent

Slide 17 - Tekstslide

Imparfait
standaardregel!
nous-vorm présent + uitgangen van de imparfait
-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient

Slide 18 - Tekstslide

Passé composé
j'ai pu
j'ai voulu
j'ai su
j'ai vu

Slide 19 - Tekstslide

Futur/conditionnel
Futurstam:
pouvoir = pourr-
vouloir = voudr-
savoir = saur-
voir = verr-

Conditionnel = futurstam + uitgangen imparfait

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Exemples
Ce livre-ci ou ce livre-là?
Dit boek hier of dat boek daar?
Celui-ci ou celui-là?
Die hier of die daar?

C'est la pomme de mon frère.
C'est celle de mon frère.

Slide 23 - Tekstslide

wat is geen aanwijzend voornaamwoord?
A
cela
B
ce qui
C
celle-ci
D
cette

Slide 24 - Quizvraag

Het aanwijzend voornaamwoord
_____ monsieur
A
cet
B
cette
C
ce
D
ces

Slide 25 - Quizvraag

Het aanwijzend voornaamwoord
_____ anniversaire
A
cet
B
cette
C
ce
D
ces

Slide 26 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord
_____ robe
A
ce
B
cette
C
cet
D
ces

Slide 27 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord:
_______ homme
A
ce
B
cette
C
ces
D
cet

Slide 28 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord:
_______ chaussures
A
ce
B
cette
C
ces
D
cet

Slide 29 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord
_______ fille
A
ce
B
cette
C
cet
D
ces

Slide 30 - Quizvraag

C'est ton stylo ou ______ de Toine ?
A
ce
B
cette
C
celui
D
celle

Slide 31 - Quizvraag

C'est votre mère ou ______ de Jip ?

Slide 32 - Open vraag

Bijzondere vorm
evenveel = autant

Slide 33 - Tekstslide

Goed, beter, best
Vergrotende en overtreffende trap van bon (bijvoeglijk naamwoord)
m. ev.
v. ev.
m. mv.
v. mv
goed
bon
bonne
bons
bonnes
beter
meilleur
meilleure
meilleurs
meilleures
best
le meilleur
la meilleure
les meilleurs
les meilleures

Slide 34 - Tekstslide

Goed, beter, best
Vergrotende en overtreffende trap van bien (bijwoord)

Il joue bien                Hij speelt goed
                             Il joue mieux            Hij speelt beter                              
Il joue le mieux         Hij speelt het best

Kijk dus weer goed: gaat het om een z.nw. of ww?

Slide 35 - Tekstslide

Welke vergelijking is juist?
A
Sophie est plus grands que Lieve.
B
Sophie est aussi grand que Lieve.
C
Sophie est aussi grande que Lieve.
D
Sophie est moins grand que Lieve.

Slide 36 - Quizvraag

De beste mobiele telefoon

Slide 37 - Open vraag

Hij speelt minder goed

Slide 38 - Open vraag