Werkwoordspelling

Brugklasplan 
werkwoordspelling herhaling
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Brugklasplan 
werkwoordspelling herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Deze les
- introductievideo werkwoordspelling
- werkwoordspellingsquiz
- oefeningen maken

Slide 3 - Tekstslide

Doelen
Aan het einde van deze week

-kun je een werkwoord in de tt juist spellen
- kun je een zwak werkwoord in de vt juist spellen
- kun je een voltooid deelwoord juist spellen


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Denise __________ (kijken t.t.) graag realityseries.
A
kijk
B
kijken
C
keek
D
kijkt

Slide 11 - Quizvraag

De hele avond ___________ (zappen t.t.) ze van het ene kanaal naar het andere.
A
zappen
B
zapte
C
zapt
D
zappe

Slide 12 - Quizvraag

Haar favoriet __________ (blijven t.t.) toch B&B Vol Liefde
A
blijft
B
bleef
C
gebleven
D
bleeft

Slide 13 - Quizvraag

Denises broer en zus __________ (vinden t.t.) deze serie stom.
A
vindt
B
vind
C
vinden
D
vonden

Slide 14 - Quizvraag

Jan en Anita __________ (maken t.t.) liever huiswerk.
A
maakt
B
maken
C
maakte
D
maak

Slide 15 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd
Er zijn 3 verschillende soorten werkwoorden in de verleden tijd:

  1. zwakke werkwoorden
  2. sterke werkwoorden
  3. onregelmatige werkwoorden


Slide 16 - Tekstslide

Drie soorten werkwoorden in de v.t.

1. Sterke werkwoorden

Sterke werkwoorden zijn werkwoorden waarbij het woord verandert in de verleden tijd. 

Denk hierbij aan lopen/liepen of gaan/ging









Slide 17 - Tekstslide

Drie soorten werkwoorden in de v.t.

2. Zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die je kunt vervoegen met 
't kofschip of 't fokschaap.

Enkelvoud - stam + te/de
Meervoud - stam + ten/den



Slide 18 - Tekstslide

Drie soorten werkwoorden in de v.t.
3. Onregelmatige werkwoorden




Het Nederlands kent een aantal onregelmatige werkwoorden zoals hebben, kunnen, mogen, willen zijn en zullen. 
Deze moet je gewoon  oefenen en leren!



Slide 19 - Tekstslide

opdrachten
Maak nu zelfstandig de opdrachten in CambiumNed:

https://www.cambiumned.nl/werkwoordspelling/persoonsvorm-tegenwoordige-tijd/

Oefening 1 tot 5 (als je het nog moeilijk vindt)
Oefening  6 tot 10 ( als je het wat makkelijker vindt)

https://www.cambiumned.nl/werkwoordspelling/persoonsvorm-verleden-tijd/

Oefening 1 tot 4 (nog niet zo moeilijk)
Oefening 5 tot 9 (al iets moeilijker)





Slide 20 - Tekstslide

DEEL 2 VAN DE LES
WERKWOORDSPELLING HERHALING

  • VOLTOOID DEELWOORD
  • ONVOLTOOID DEELWOORD
  • WERKWOORD ALS BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
  • WERKWOORDEN UIT HET ENGELS

Slide 21 - Tekstslide

Andere werkwoorden
1. infinitief > ander woord voor het hele werkwoord (eindigt op -en)

2. voltooid deelwoord 
3. onvoltooid deelwoord
4. werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
5. Engelse werkwoorden


Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Voltooid deelwoord

ik heb gelopen
ik heb gefietst
ik heb gekookt
ik heb gerend
ik heb geleefd

Onvoltooid deelwoord

lopend ging ik naar school
fietsend ging ik naar de winkel
al kokend luisterde ik muziek
rennend verliet hij het huis 


Met -d of -t?
1. langer maken
2. 'T EXKOFSCHIP/'T SEXYFOKSCHAAP

Slide 24 - Tekstslide

Wat is het voltooid deelwoord van
'gapen'
(Ik heb ...)
A
gegapen
B
gegaapt
C
gegaapd
D
gapen

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van
'eten'
A
eten
B
aten
C
gegetend
D
gegeten

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van
'niezen'

A
geniezt
B
geniesd
C
geniezd
D
geniest

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van
'proberen'
A
geprobeert
B
geprobeerd

Slide 28 - Quizvraag

Goed of fout?

'Zij heeft haar kamer geverft.'
A
goed
B
fout

Slide 29 - Quizvraag

Goed of fout?

'Hij heeft het beslag gemixd.'
A
goed
B
fout

Slide 30 - Quizvraag

opdrachten
Maak nu de opdrachten in CambiumNed:

https://www.cambiumned.nl/werkwoordspelling/voltooid-en-onvoltooid-deelwoord/

Oefening 1 tot 7 



Slide 31 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd enkelvoud
Als de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd staat, zijn er 3 mogelijkheden:

1. ik-vorm
2. ik-vorm + t
3. Hele werkwoord (bij meervoud)

Slide 32 - Tekstslide





Niet zeker? Gebruik het werkwoord lopen
ik
ik-vorm

jij?
jij 
ik-vorm+t

hij/zij/u/het
ik-vorm+t

wij/jullie/zij
hele ww

Slide 33 - Tekstslide

Voorbeelden:

Slide 34 - Tekstslide

Vul de goede werkwoordsvormen in:
1. (houden) ... je broer van detectives of (herkennen) ... hij zich niet in politieagenten?
2. Ik (vinden) ... het plezierig als u de agenda een week voor de vergadering (versturen) ...
3. Mijn wang (bloeden) ... altijd als ik mij (snijden) ... tijdens het scheren.
4. Je (geloven) ... toch niet dat iedereen zo'n spellingsboek (bestellen) ...?

Slide 35 - Tekstslide

Antwoorden
1. Houdt / herkent 
2. vind / verstuurt
3. bloedt / snijd 
4. gelooft / bestelt

Slide 36 - Tekstslide

Werkwoorden in de vt
/
/

Slide 37 - Tekstslide

Dus:
     Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en WEL in 't kofschip?        schrijf dan          of te / ten                             fietsen                 fietste

      Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en NIET in 't kofschip?        schrijf dan         de / den                               bellen                    belde

Slide 38 - Tekstslide

Even oefenen
1. De politie (verrichten) ... wekenlang onderzoek naar de inbraken.
2. Toen ik mijn toets Frans (maken) ... (duimen) ... Janita voor mij.
3. We (durven) ... niet te kijken toen de geheime politie op de deur (bonken) ...
4. Terwijl ik (tobben) ... over mijn cijfers, (krassen) ... Sandra haar naam in het tafelblad. 

Slide 39 - Tekstslide

Antwoorden
1. verrichtte 
2. maakte / duimde 
3. durfden / bonkte
4. tobde / kraste 

Slide 40 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
/
/

Slide 41 - Tekstslide

Even oefenen
1. De jongens zijn gisteren (verhuizen).
2. We hebben vanmorgen een potje (voetballen).
3. Heb je dat hele stuk (fietsen)?
4. Ik heb zijn verhaal nooit (geloven).
5. Heb je lekker (chillen)?  

Slide 42 - Tekstslide

Antwoorden
1. verhuisd
2. gevoetbald
3. gefietst
4. geloofd
5. gechild 

Slide 43 - Tekstslide