Present Simple & Present Continuous LJ1

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Present Simple & Present Continuous

Leerdoelen

Aan het eind van de les kun je zinnen 

in de present simple en 

in de present continuous vervoegen.

Wat is de past, de present
en de future?

Wat weet je nog van de present simple?

Wanneer gebruik je de ps?

Als je het hebt over:

• feiten
• routines
• gewoontes

Wat is een feit?
Geef een voorbeeld.

Wanneer gebruik je de ps?

Als je het hebt over:

• feiten - dingen die waar zijn: de aarde draait om de zon.
• routines - dingen die je altijd doet: tanden poetsen.
• gewoontes - dingen die je vaak doet: zondags naar oma.

Hoe maak je hem?

Of je copy-paste het ww wat er al staat.

I ........ in Amersfoort (live) --> I live in Amersfoort.

Of

Je past de SHIT regel toe: She/He/It krijgt een S achter het ww

John ........ guitar. (play) --> John plays guitar.

Susan ....... at Albert Heijn. (work)

1. work
2. works
3. working
4. worked

My parents ...... in New York. (live)

1. lives
2. lived
3. live
4. living

Water ... at 100º celcius. (boil)

Francine ..... Dua Lipa's music. (love)

My sister and I always ..... our grandparents on Sunday. (visit)

1. visiting
2. visited
3. visits
4. visit

Schrijf nu zelf zinnen in de ps

1. we - cycle
2. Sarah - read
3. you - walk
4. I - swim 
5. John - talk
6. Our dog - eat
7. My cousins - play

Do you have any questions about the present simple?

De present continuous

Om de present continuous te leren moet je het aller- aller - aller- aller- allerbelangrijkste werkwoord in de Engels taal goed kennen.

Dus die moeten we nog eerst even herhalen.

Schrijf het ww to be uit. (dus in het Engels: ik ben, jij bent, hij is enzovoort)

Wanneer gebruik je de pc?

Voor dingen die nu gebeuren gedurende een korte tijd.

John slaapt. --> John is sleeping. 

Want........ John ligt nu nog lekker in zijn bed te snurken, maar om 07:30 gaat de wekker en moet hij opstaan en naar school.

Hoe maak je de pc?

De past continuous heeft  altijd 2 werkwoorden:

1. Een vorm van to be (am/are/is).

2. Een werkwoord waar we -ing achter plakken.

I am eating a sandwich. (eat)

She is reading a book. (read)

Greg and Jennifer are walking to school. (walk)

My best friend and I ..... football
in the garden (play)

1. plays
2. are playing
3. am playing
4. is playing

The chicken ....... in the oven. (cook)

1. cook
2. are cooking
3. is cooking
4. am cooking

Mum and dad ...... in
the room next door. (sleep)

I ...... bitterballen with mustard. (eat)

Schrijf nu zelf zinnen in de pc

1. we - cycle
2. Sarah - read
3. you - walk
4. I - swim 
5. John - talk
6. Our dog - eat
7. My cousins - play

Top: Wat ging er goed deze les?
Tip: Hoe kan ik deze les nog beter maken?

How well do you understand the present simple and the 💩 rule?

010

How well do you understand the present continuous?

010