2.2 D meewerkend voorwerp
1 / 13
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Hoeveel zinsdelen heeft de basiszin van
"paardrijden"?
"paardrijden"?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 4 - Quizvraag
Opdragen.
Kies voor dit werkwoord de zinsdelen die deel uitmaken van de basiszin.
Kies voor dit werkwoord de zinsdelen die deel uitmaken van de basiszin.
A
onderwerp
B
onderwerp - lijdend voorwerp
C
onderwerp - lijdend voorwerp - meewerkend voorwerp
Slide 5 - Quizvraag
Hebben de werkwoorden ‘eten’ en ‘verslinden’ dezelfde basiszin?
A
Ja, je eet en je verslindt altijd 'iets'.
B
Nee, alleen bij verslinden heb je een lijdend voorwerp nodig.
C
Nee, alleen bij eten heb je een lijdend voorwerp nodig.
D
Ja:
'Ik eet.'
Ík verslind.'
Slide 6 - Quizvraag
Een basiszin heeft altijd een
A
lijdend voorwerp
B
onderwerp en lijdend voorwerp
C
persoonsvorm en onderwerp
D
onderwerp en bijwoordelijke bepaling
Slide 7 - Quizvraag
Uit hoeveel delen bestaat de basiszin met de persoonsvorm 'geven'?
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 8 - Quizvraag
De basiszin voor een zin met een meewerkend voorwerp bestaat uit ...
A
één deel
B
twee delen
C
drie delen
D
vier delen
Slide 9 - Quizvraag
Uit hoeveel bouwstenen bestaat de basiszin van 'begrijpen'?
A
1
B
3
C
2
