Repaso con los tres tiempos pasados

Verleden tijden
- De perfecto / imperfecto / indefinido zijn allemaal verleden tijden, dat zeggen we omdat ze drukken gebeurtenissen die er al plaats hebben gevonden

- De perfecto is eigenlijk geen verleden tijd, het is de voltooid tegenwoordige tijd

-De imperfecto en de indefinido zijn hetzelfde in het Nederlands: onvoltooid verleden tijd

- De dia's daarna gaan over het gebruik van deze twee verschillende onvoltooid verleden tijd, want  wanneer moet je nu welke tijd gaan gebruiken?

-In Unidad 5, deel 1 van de gram, vertellen ze ook over de verschillen tussen indefinido en imperfecto

- Zie voor de vervoegingen het tekstboek/volgende dia's/ITS
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Verleden tijden
- De perfecto / imperfecto / indefinido zijn allemaal verleden tijden, dat zeggen we omdat ze drukken gebeurtenissen die er al plaats hebben gevonden

- De perfecto is eigenlijk geen verleden tijd, het is de voltooid tegenwoordige tijd

-De imperfecto en de indefinido zijn hetzelfde in het Nederlands: onvoltooid verleden tijd

- De dia's daarna gaan over het gebruik van deze twee verschillende onvoltooid verleden tijd, want  wanneer moet je nu welke tijd gaan gebruiken?

-In Unidad 5, deel 1 van de gram, vertellen ze ook over de verschillen tussen indefinido en imperfecto

- Zie voor de vervoegingen het tekstboek/volgende dia's/ITS

Slide 1 - Tekstslide

Hoe bepaal ik welke tijd ik moet kiezen?
Manier 1 Signaalwoord
deze week                   (je zit er nog in)                                                                                = PERFECTO
gisteren                        (duidelijk begin en duidelijk eind: 00.00 uur en 23.59 uur) = INDEFINIDO
toen ik klein was        (géén duidelijk begin en eind)                                                     = IMPERFECTO
Manier 2 Vraag stellen (bij kiezen tussen indefinido/imperfecto)
Was het er al?                = IMPERFECTO
Gebeurde het?               = INDEFINIDO
Was het een actie?       = INDEFINIDO
Is het achtergrond informatie?= IMPERFECTO



Slide 2 - Tekstslide

Imperfecto (signaalwoorden)
antes, entonces
de pequeño/niño/joven
siempre, a menudo, cuando, entonces
todos los días/martes/años
los lunes/martes
cada día/semana/miércoles
mientras, normalmente
en esa/aquella época
...porque...

Leer de vertaling van de signaalwoorden!
DEZE TIJD HEEFT GEEN DUIDELIJK BEGIN EN EIND!

Slide 3 - Tekstslide

Indefinido (signaalwoorden)
ayer, anteayer, anoche
la semana pasada
el año/mes/verano pasado
el otro día, el lunes, el martes
hace 1,2,3 día(s) /semana(s)
en 1946, el 14 de febrero (datum)
en marzo... navidades...
aquel día, aquel invierno, desde 1995 hasta 1998, 
de repente, cuando, 
el/la último/a día/tarde...


Leer de vertaling van de signaalwoorden!
DEZE TIJD HEEFT EEN DUIDELIJK BEGIN EN EIND!

Slide 4 - Tekstslide

Perfecto (signaalwoorden)
Hoy
Este/a/os/as verano/año/mes/semana/vacaciones
Nunca, jamás
Todavía (no), ya (no)
Alguna vez, muchas veces
Una vez, dos veces
Últimamente, recientemente
Cuánto tiempo

Leer de vertaling van de signaalwoorden!
IN DEZE TIJD ZIT JE NOG STEEDS!

Slide 5 - Tekstslide

HW: vul in indefinido of imperfecto. Onderstreep de signaalwoorden die jou hebben geholpen
El año pasado mi hermano y yo (mudarse) a Noruega. Al principio (ser) un poco difícil porque allí nadie (hablar) español y la cultura (ser) muy extraña para mí.
Sin embargo, tras unos meses (hacer/yo) a nuevos amigos que me (ayudar) mucho. Siempre (necesitar/yo) a alguien que me dijera a dónde (tener) que ir o qué (deber) hacer.
Después de medio año ya (manejarse/yo) yo sola y (empezar) a comprender cómo (funcionar) las cosas. Además, mi hermano (encontrar) un trabajo donde (estar) todo el día conociendo gente nueva y yo (abrir) una tienda de ropa. Poco a poco, las cosas (ir) funcionando. Ahora estamos completamente adaptados.

Slide 6 - Tekstslide


1. Ayer (ir/yo) al fútbol con los amigos del instituto. 

2. Me (decir/ellos) que se reunirían en aquel café. 

3., Cuando era pequeña (jugar/yo) mucho en la playa. 

4. Antes, (soler) pasear por el parque con su perro. 

5. Hace meses, Pedro (venir) a verme a mi casa. 

6. Pepe siempre (tener) la manía de comer algo dulce después de cenar. 

7.  El viernes yo (trabajar) hasta última hora de la tarde. 

8. Antes de conocerte, la vida me (parecer) aburrida. 

9. La semana pasada (lograr/yo) pasar el examen de conducir. 

10. Fernando (leer) en voz alta, mientras su hijo escuchaba. 

Slide 8 - Tekstslide

Escribir aqui las respuestas

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Video