repaso tarea 1 (p3)

¿HAY, SER o ESTAR?
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

¿HAY, SER o ESTAR?

Slide 1 - Tekstslide

HAY
SER
ESTAR
Er is, er zijn
iets of iemand beschrijven
zich bevinden (waar iets is)

Slide 2 - Tekstslide

ESTAR
HAY
Betekenis: zich bevinden, staan, liggen.

Je gebruik estar:
-wanneer je aangeeft waar iets zich bevindt
-bij een bepaald lidwoord (el, la, los, las)
-bij een bezittelijk voornaamwoord (mi, tu, su ...)
-bij een eigen naam (Carlos, Pablo, Maria, Eva...)

  • denk aan de accenten




Betekenis: er is, er zijn.

Je gebruikt hay:
-bij een onbepaald lidwoord (un, una, unos, unas)
-zonder lidwoord
-met een hoeveelheidswoord (muchos, pocos...)
-met een telwoord (uno, dos, tres ...)

  • Als iets er niet is dan zeg je: No hay.

  • Het werkwoord hay hoef je niet te vervoegen!

  • Kan je het woordje er toevoegen in de zin, dan gebruik je altijd het werkwoord hay!


Slide 3 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
Ference _______ en la clase.

Slide 4 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
Ference está en la clase.

Slide 5 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
Ties _______ un chico.

Slide 6 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
Ties es un chico.

Slide 7 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
________ chicos y chicas en la clase.

Slide 8 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
Hay chicos y chicas en la clase.

Slide 9 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
En Madrid ________ un parque muy grande.

Slide 10 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
En Madrid hay un parque muy grande.

Slide 11 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
El parque _________ en el centro.

Slide 12 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
El parque está en el centro.

Slide 13 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
El parque _______ muy grande.

Slide 14 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
El parque es muy grande.

Slide 15 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
En mi ciudad _____ muchos museos.

Slide 16 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
En mi ciudad hay muchos museos.

Slide 17 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
La biblioteca _____ cerca del supermercado.

Slide 18 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
La biblioteca está cerca del supermercado.

Slide 19 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
La tienda de regalos _____ azul.

Slide 20 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
La tienda de regalos es azul.

Slide 21 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
Iris ______ en Helmond.

Slide 22 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
Iris está en Helmond.

Slide 23 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
Gideon ______ enfrente de la pizarra. 

Slide 24 - Tekstslide

¿HAY, SER o ESTAR?
Gideon está enfrente de la pizarra. 

Slide 25 - Tekstslide

Traducir al español
1. Het park is links van de supermarkt. 
2. De kledingwinkel is achter de bakkerij. 
3. In mijn stad is er een Universiteit. 
4. De ijssalon bevindt zich tussen de brug en het plein. 
5. In mijn dorp is er een bushalte. 
6. Er is een apotheek naast het restaurant.  
7. In mijn wijk zijn er schoenenwinkels. 

Slide 26 - Tekstslide

Antwoorden
1. El parque está a la izquierda del supermercado
2. La tienda de ropa está detrás de la panadería.
3. En mi ciudad hay una universidad. 
4. La heladería está  entre el puente y la plaza. 
5. En mi pueblo hay una parada de autobús. 
6. Hay una farmacia al lado del restaurante
7. En mi barrio hay zapaterías. 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link

Slide 29 - Link