tegenwoordige en verleden tijd

persoonsvorm tt en vt
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

persoonsvorm tt en vt

Slide 1 - Tekstslide

de persoonsvorm van een zin is altijd een...
timer
0:20
A
naamwoord
B
werkwoord

Slide 2 - Quizvraag

Je kan de persoonsvorm van een zin vinden door..
timer
0:20
A
een vraagzin van de zin te maken.
B
de tijd van de zin te veranderen.
C
de zin te veranderen in enkelvoud of meervoud.
D
de vraag wie of wat + onderwerp te stellen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van de volgende zin ?

Hamza speelt een spelletje op de laptop.
timer
0:20
A
Hamza
B
speelt
C
een spelletje
D
op de laptop

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van de volgende zin ?

Hamza heeft een spelletje op zijn laptop gespeeld.
timer
0:20
A
Hamza
B
een spelletje
C
heeft
D
gespeeld

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Hoe vind je de ik-vorm van een werkwoord?
timer
0:45

Slide 7 - Open vraag

Noteer 3 sterke werkwoorden.
timer
0:45

Slide 8 - Open vraag

Hoe kan je weten of je in de verleden tijd bij een zwak werkwoord ik-vorm+te of ik-vorm+de moet schrijven ?
timer
0:45

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

Maak taalverzorging 'tegenwoordige en verleden tijd' h1.
timer
15:00

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Noteer voor iedere zin de juiste persoonsvorm.
1.(voetballen t.t.) jij iedere zaterdag ?
2. (kunnen v.t.) jullie gisteren niet komen?
3. Vroeger (betalen v.t.) je €1,80 voor benzine.
timer
1:00

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Link