3H 8.Stunde TO

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Woche 22:    Programm
  • Kontrolle :  Fragen über die Aufgaben?
  • Besprechen  : Grammatik: Konjunktiv ( zou- vormen) 
  • Üben: Fälle / trappen van vergelijking
  •  Woche 22: Was müsst ihr machen?
  • Kontrolle: HA/ MO

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Konjunktiv

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de "Konjunktiv"?

Slide 5 - Woordweb

Hoe maak je een Konjunktiv ?
In de meeste gevallen kun je een zou- constructie maken met een vorm van werden en een regelmatig werkwoord


Ich würde das nicht machen.
Wie würdet ihr diese Aufgabe lösen ?
Wir würden gerne ein Eis kaufen.

Slide 6 - Tekstslide

Konjunktiv II
(speciale zou-vormen)
De speciale vormen zijn: 
haben - hätten : zou hebben
sein - wären : zou zijn
werden - würden : ........
dürfen - dürften
können - könnten
müssen - müssten
mögen - möchten
wollen-wollten
sollen- sollten
wissen-wussten

Slide 7 - Tekstslide

Wat zijn de uitgangen van de Konjunktiv II ?
A
e, st, t, en, t, en
B
-, st, - , en, - t, en
C
-, st, -, en, et, en
D
e, est, e , en, et, en

Slide 8 - Quizvraag

Was gehört zusammen?

Slide 9 - Tekstslide

zou
zou zijn
zou hebben
zou kunnen
zou mogen
zou willen
würde
wäre
hätte
könnte
dürfte
wollte

Slide 10 - Sleepvraag

Trappen van vergelijking
  • basisregel: z.B: schön :
  • bijvoegelijk nw op d/t/s- klang eindigt:  heiß
  • bijvoegelijk nw  mat a/o/u- klank: alt
  • onregelmatig: gut

Slide 11 - Tekstslide

 naamvallen

Slide 12 - Tekstslide

wat betekent dofegub + functie?

Slide 13 - Woordweb

wat betekent zmansbv gea + functie?

Slide 14 - Woordweb

wat betekent vü hai zaun?

Slide 15 - Woordweb

wanneer gebruik je de 3e nv?

Slide 16 - Woordweb

wanneer gebruik je de 4e nv?

Slide 17 - Woordweb

Wat is het verschil tussen persoonlijke vnw en bezittelijke vnw?

Slide 18 - Open vraag

Tip!
  • Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar personen, dieren of andere zelfstandige dingen. Je kunt het woord vervangen door een naam van een persoon.
  • Een bezittelijk voornaamword geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord. Je kunt het vervangen door mijn of zijn.

Slide 19 - Tekstslide

mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
Sie
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
Sie

Slide 20 - Sleepvraag

mir
dir
ihm
ihr
ihm
uns
euch
ihnen / Ihnen
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 21 - Sleepvraag

Slide 22 - Link

Slide 23 - Link

Ergänze
1. Ich habe ein Geschenk ( voor jouw).......Bruder.
2. Hast du ein Geschenk ( voor hem)..........?
3. Wir  machen die Aufgaben ( zonder haar ) .......Hilfe.
4. Wo seid ( jullie)............? Ich konnte (jullie)....... nicht finden.
5.  ( Tegen onze) .... Lehrer (mv.) spielen wir heute Fußball. 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link

Slide 26 - Tekstslide

zeigen

Slide 27 - Open vraag

die Nachricht

Slide 28 - Open vraag

gleich

Slide 29 - Open vraag

jedoch

Slide 30 - Open vraag

An die Arbeit....
Ihr macht jetzt/ bis nächste Woche alle Aufgaben von Woche 22:
1. schaut euch die Aufgaben an
2. Habt ihr Fragen?!




Slide 31 - Tekstslide

HA-KO / MO
Wie blijft in de vergadering:
  • Bente
  • Lina
  • Ingmar
  • Pippa

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide