Leestekens

Hoofdletters en Leestekens
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdletters en Leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

HOOFDLETTERS EN LEESTEKENS. 
 
Waarom gebruik je die?



Ze maken een tekst duidelijker en beter te lezen.


Je kunt de tekst zo veel beter begrijpen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke leestekens kennen we?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Zo gebruik ik hoofdletters:

  1. Aan het begin van de zin: Mijn moeder koopt een cadeau voor mijn zus.
  2. Bij namen: Felix Trol - Kerstmis - Flevoland - Piet van Vliet - Toyota.
  3. Bij woorden die van namen zijn gemaakt: Franse - West-Europa - Japanse.
  4. Wanneer een woord begint met 's dan verplaatst de hoofdletter naar de tweede letter van het woord: 's Morgens - 's Avonds - 's Ochtends -        's Maandags.


Slide 4 - Tekstslide

Korte herhaling van de geleerde/aangeboden stof. Leg deze slide uit of laat een leerling dit uitleggen wanneer je weet dat ze de stof goed beheersen.

Wanneer gebruik ik geen hoofdletters?

  1. Namen van dagen van de week (maandag, vrijdag).
  2. Maanden van het jaar (januari, maart, oktober).
  3. Seizoenen (lente, herfst, winter, zomer).
  4. Windrichtingen (oosten, zuiden, westen, noorden).


Slide 5 - Tekstslide

Korte herhaling van de geleerde/aangeboden stof. Leg deze slide uit of laat een leerling deze slide uitleggen wanneer je weet dat ze de stof goed beheersen.
Waar missen leestekens?
in Nederland zijn er zijn vier seizoenen we noemen ze de zomer de herfst de winter en de lente in de zomer is het warm maar in de winter is het koud op de antillen hebben we het orkaanseizoen in het orkaanseizoen regent het veel

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Ik gebruik een hoofdletter......
A
aan het einde van de zin
B
bij voornamen en achternamen
C
voor Opa en Oma
D
wanneer ik daar zin in heb

Slide 7 - Quizvraag

Antwoord B: bij voornamen en achternamen

Ik gebruik een hoofdletter......
A
aan het einde van de zin
B
alleen bij voornamen, niet bij achternamen
C
alleen op het schoolbord
D
aan het begin van de zin

Slide 8 - Quizvraag

Antwoord D: aan het begin van de zin.
Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
tafel
B
Tafel

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
bank
B
Bank

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
anna
B
Anna

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
koen
B
Koen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
jacob
B
Jacob

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
handschoen
B
Handschoen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
fiets
B
Fiets

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
sandra
B
Sandra

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies