Uitspraak (mondeling)

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Aussprache

Du übst mit verschiedenen Texten die Aussprache. Du achtest auf die Zischlaute, Umlaute, Diphthonge und CH-Laute.

Du sprichst das -n am Ende des Wortes aus.

Om in te komen kijk je eerst even naar het filmpje op de volgende slide......

....goed....alle gekheid op een stokje

De Duitse uitspraak...waar moet je op letten?

Also....der Zischlaut (sisklank)

• z = [ts] (bijv. zwei)
• s voor een klinker  = (zachte) z (bijv. der See)
• sp / st (aan het begin van een lettergreep) = [sch] (als in het woord chocola ;-))
• ss / ß = [s] (bijv. die Straße)

Aufgabe: Bedenk bij elke klank een Duits woord!

Met en zonder Umlaut

• u = oe
• ü = uu
• äu = oi
• ä = è / ee
• ö = eu / uh     

Also...die Diphthonge (tweeklank)

• eu = oi
• ei = ai
• au = au
• (äu = oi)

     

Also....der ich- und ach-Laut 

De ch na een a, o en u als ch in lachen

Beispiele: machen, Mittwoch, Buch

Tip: 

de Ach-Laut komt na alle klinkers van het woord auto.

De ch in alle andere gevallen spreek je hem zacht uit 

Beispiele: ich, nicht, leicht, Rechnung

Viel Erfolg bei der mündlichen Prüfung!