P 6.2 Hart- en vaatziekten 2

• AFP
• MBO
• Studiejaar 1

M1W1

4

2 hart- en vaatziekten

TM module 6

6.2

hart- en vaatziekten

LEERDOELEN...

• Je noemt de risico's op het krijgen van hart- en vaatziekten
• Je legt uit wat het kenmerk is van de vaatafwijking
• Je noemt de gevolgen van deze vaatafwijking voor organen in het lichaam, met bijbehorende klachten

Bij hartfalen schiet de pomp functie van het hart tekort...

• hierdoor verliest het hart aan slagkracht
• a - komt door een zwakke hartspier (in actie)
• systolisch hartfalen

2.9

hartfalen

Bij hartfalen schiet de pomp functie van het hart tekort...

• hierdoor verliest het hart aan slagkracht
• b - komt door een verharde hartspier (in rust)
• diastolisch hartfalen

2.9

hartfalen

De klachten zijn afhankelijk van welke harthelft faalt...

• zowel de linker- als de rechterhelft kan falen.

2.9

hartfalen

Als het hart niet goed pompt: gevolg voor het lichaam...

• via de aorta
• via de holle ader

2.9

hartfalen

Als het hart niet goed pompt: gevolg voor de longen...

• via de longslagader(s)
• via de longaders

2.9

hartfalen

A) linker hartfalen

• de LK pompt te weinig bloed
• de aorta geeft te weinig door
• het lichaam krijgt te weinig zuurstof
• koude handen, voeten

2.9

hartfalen

LK

te weinig bloed

A) linker hartfalen

• er blijft bloed achter (stuwing) in de longader
• vocht komt in de longblaasjes terecht (longoedeem)
• kortademig, hoesten en benauwd

2.9

hartfalen

B) rechter hartfalen

• de RK pompt te weinig bloed
• de LSA geeft te weinig door
• het lichaam krijgt te weinig zuurstof
• koude handen, voeten

2.9

hartfalen

RK

te weinig bloed

B) rechter hartfalen

• er blijft bloed achter in de holle ader
• vocht treedt uit de bloedvaten van benen (oedeem)

2.9

hartfalen

Bij een geleidingsstoornis functioneert de sinusknoop of de AV-knoop niet goed, hierdoor...

• slaat het hart te snel/traag
• slaat het hart onregelmatig
• slaat het hart niet

2.10

geleidingsstoornissen

• te trage hartslag (bradycardie)
• te snelle hartslag (tachycardie)

2.10

geleidingsstoornissen

• onregelmatige hartslag (irregulair)

2.10

geleidingsstoornissen

• boezemfibrilleren
• de boezem trillen waardoor ze geen slag maken
• de kamers pompen te weinig bloed naar de vaten (hartfalen dreigt)

2.10

geleidingsstoornissen

• kamerfibrilleren
• de kamers trillen waardoor ze geen slag maken
• dit lijkt op een hartstilstand

2.10

geleidingsstoornissen

falende kleppen leiden tot een hartritmestoornis...

• ze zijn vernauwd
• ze zijn te slap
• hierdoor ontstaat een lekkende klep

2.10

geleidingsstoornissen

klachten bij geleidingsstoornissen zijn...

• hoofdpijn, licht in het hoofd
• flauwvallen
• bonzend hart ('in de keel')
• klachten van een hartinfarct

2.10

geleidingsstoornissen