3.4 Stambomen

Welkom!
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Planning
1. Terugblik
2. Leerdoelen van vandaag
3. Uitleg
4. (Zelfstandig) werken
5. Afsluiten

Slide 5 - Tekstslide

Welke van de twee kan je in je leven veranderen?
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 6 - Quizvraag

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 7 - Quizvraag

Homozygoot of heterozygoot?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het symbool voor heterozygoot?
A
AA
B
aa
C
Aa
D
aA

Slide 9 - Quizvraag

Wat is homozygoot dominant?
A
Aa
B
aa
C
AA
D
Aa

Slide 10 - Quizvraag

Oefenen met kruisingsschema
Bij fruitvliegjes is de kleur van de ogen erfelijk bepaald. Een vliegje met rode ogen (dominant) wordt gekruist met een vliegje met witte ogen (recessief). De genotype van het vliegje met rode ogen is heterozygoot (Rr) en het vliegje met witte ogen is homozygoot recessief (rr).


  1. Maak een kruisingsschema van deze kruising.
  2. Wat is de kans op een vliegje met rode ogen?
  3. Wat is de kans op een vliegje met witte ogen?

Slide 11 - Tekstslide

Antwoorden
Kruisingsschema:
     



  • 50% kans op rode ogen. (Rr)
  • 50% kans op witte ogen. (rr)

r
r
R
Rr
Rr
r
rr
rr

Slide 12 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema
Bij runderen is het gen voor zwarte haarkleur Dominant over het gen voor rode haarkleur. Gebruik de letters A en a.
Een zwartharige koe die homozygoot is voor de haarkleur, wordt gekruist met een rood harige stier.
a) Maak het kruisingsschema
b) Wat is het genotype van F1?

Een F1 koe wordt bevrucht door een F1 stier

c) Maak het kruisingsschema
d) Hoeveel % zwartharige nakomelingen zijn er?
e) Hoeveel % nakomelingen hebben het genotype Aa
f) Wat is de kleur van de nakomeling die het genotype Aa heeft?
g) Wat is het fenotype (wat is de kleur) van het rund met het genotype aa?

Slide 13 - Tekstslide

AA : Aa : aa
 1    :  2   :   1
75 % kans op een zwartharige koe (AA en Aa)
25 % kans op een roodharige koe (aa)
Teken de eicellen en de zaadcellen - met zweepstaart (kies zelf)

Slide 14 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt uit een gegeven stamboom afleiden welke genotypen de ouders en/of nakomelingen hebben, welk allel dominant is en welk allel recessief.

Slide 15 - Tekstslide

Stambomen
1. Welke vorm geeft een man aan en welke een vrouw?
2. Hoeveel generaties worden hier weergegeven?
3. Wat betekenen de ingekleurde vakjes?
4. Wie zijn de kinderen van wie? 

Slide 16 - Tekstslide

Stamboom
  • In een stamboom kan je zien van wie iemand afstamt.
  • In een stamboom kun je zien hoe een eigenschap in een familie is doorgegeven.
  • Een rondje is altijd een vrouw en een vierkantje is altijd een man.

Slide 17 - Tekstslide

Stambomen
  • Met behulp van de stamboom gaan we achterhalen welk genotype de leden van het gezin hebben voor de eigenschap haarkleur.
  • Hiervoor volgen we een stappenplan.

Slide 18 - Tekstslide

Stappen voor stambomen
  1. Stel vast welk fenotype elk gezinslid heeft. (Fenotype is je uiterlijk, is genotype + milieu)
  2. Stel het genotype vast van het kind met het afwijkende fenotype.
  3. Schrijf bij de stamboom wat je nu weet over het genotype van de overige gezinsleden.
  4. Vul de genotypen zoveel mogelijk aan.

Slide 19 - Tekstslide

Oefenen
Stap 1: Stel vast welk fenotype elk gezinslid heeft.
Vader
Moeder
Kind 1
Kind 2
Kind 3

Slide 20 - Tekstslide

Oefenen
Stap 1: Stel vast welk fenotype elk gezinslid heeft.
Vader
Bruin
Moeder
Bruin
Kind 1
Bruin
Kind 2
Bruin
Kind 3
Blond

Slide 21 - Tekstslide

Oefenen
Stap 2: Wat is het genotype van het kind met een ander fenotype dan vader én moeder?

Slide 22 - Tekstslide

Oefenen
Stap 2: Wat is het genotype van het kind met een ander fenotype dan vader én moeder?

aa

Slide 23 - Tekstslide

Oefenen
Stap 3: Schrijf bij de stamboom wat je nu weet over het genotype van de andere gezinsleden.

Slide 24 - Tekstslide

Oefenen
Stap 3: Schrijf bij de stamboom wat je nu weet over het genotype van de andere gezinsleden.

Slide 25 - Tekstslide

Oefenen
Stap 4: Vul de genotypen zo veel mogelijk aan.

Slide 26 - Tekstslide

Oefenen
Stap 4: Vul de genotypen zo veel mogelijk aan.

Van de broer en zus met bruine haren kun je het genotype niet zeggen. Dat kan Aa zijn maar ook AA. 

Slide 27 - Tekstslide

Checklist
Stamboom =
Genotype =
Fenotype =
P =
F1 =
F2 =
Recessief =
Dominant =

Slide 28 - Tekstslide

Zie deze stamboom, kun je afleiden welke eigenschap dominant is?
A
Ja, zwart
B
Ja, wit
C
Nee, niet af te leiden

Slide 29 - Quizvraag

Werktijd: maken 3.4, opdrachten 1t/m5
timer
15:00

Slide 30 - Tekstslide

Wie zijn de mannen in deze stamboom?
A
Alle personen weergegeven met een vierkant
B
Alle personen weergegeven met een rondje

Slide 31 - Quizvraag

Een stamboom heeft altijd een legenda
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het genotype van
nummer 7 in de stamboom?
A
AA
B
Aa
C
aa

Slide 33 - Quizvraag

Het gen voor taaislijmziekte is ...
A
Dominant
B
Recessief
C
Kan ik niet uit deze stamboom halen
D
Nog nooit van die woorden gehoord

Slide 34 - Quizvraag

In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind. Hoe groot is de kans dat dit kind pigment heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 35 - Quizvraag

Persoon nummer 4 heeft als enige blauwe ogen (genotype is bb). De rest heeft bruine ogen. Van welke personen in deze stamboom kun je met zekerheid zeggen dat ze het genotype Bb hebben?
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
2 en 5

Slide 36 - Quizvraag

Bij konijnen komen verschillende vachtkleuren voor, zoals een donkere vacht en een vachtkleur die ’Himalaya-type’ wordt genoemd. Het gen voor donkere vachtkleur is dominant (A).
De stamboom in de afbeelding geeft de overerving van de vachtkleur in een konijnenfamilie
weer. Geef de genotypen van konijn 1, 2 en 3.

A
1 = AA / 2 = AA / 3 = aa
B
1 = Aa / 2 = AA / 3 = aa
C
1 = Aa of AA / 2 = Aa of AA / 3 = aa
D
1 = Aa / 2 = Aa / 3 = aa

Slide 37 - Quizvraag

Of een koe roodbont of zwartbont is, wordt bepaald door erfelijke factoren. Een koe en een stier, beide zwartbond en heterozygoot, krijgen twee nakomelingen. De nakomelingen krijgen samen een nakomeling die roodbont is. In de afbeelding zijn drie stambomen getekend. Welke stamboom kan de genotypen juist weergegeven?
A
Stamboom 1
B
Stamboom 2
C
Stamboom 3

Slide 38 - Quizvraag