Digitale vaardigheden 6 december

Digitale vaardigheden 
6 december
Nepnieuws, referentiekader & perspectief
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Digitale vaardigheden 
6 december
Nepnieuws, referentiekader & perspectief

Slide 1 - Tekstslide

Doelen:
- Je weet hoe je informatie op betrouwbaarheid kunt beoordelen
- Je weet wat een referentiekader is en wat selectieve waarneming betekent
- Je kan verschillende perspectieven aannemen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Bronnen beoordelen
Kritisch kijken naar bronnen op betrouwbaarheid en relevantie:
  • Autoriteit (wie is de schrijver? Is die persoon deskundig? Welke website zit er achter de bron??
  • Doelgroep (voor wie is het geschreven? Zit er een sponsor of bedrijf achter dit artikel?)
  • Nauwkeurig (Hoe is de opmaak? Zitten er spelfouten in de bron?)
(bron: hanzelibrary)

Slide 4 - Tekstslide

Bronnen beoordelen
  • Is het objectief? (gaat het over meningen of over feiten?)
  • Waar is de bron op gebaseerd? (Is er daar een bronnenlijst van?)
  • Welk niveau heeft de bron?
  • Hoe oud is de bron en welke leeftijd  van de bron is acceptabel?
    (bron: HanzeLibrary)

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Nepnieuws of betrouwbaar?
A
Nepnieuws
B
Betrouwbaar

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Nepnieuws of Betrouwbaar?
A
Nepnieuws
B
Betrouwbaar

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Nepnieuws of Betrouwbaar?
A
Nepnieuws
B
Betrouwbaar

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Nepnieuws of Betrouwbaar?
A
Nepnieuws
B
Betrouwbaar

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Nepnieuws of Betrouwbaar?
A
Nepnieuws
B
Betrouwbaar

Slide 16 - Quizvraag

1. Wat is iemands 'referentiekader'?
2. Wat is 'selectieve waarneming'?
Je mag Google gebruiken :-)
timer
5:00

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Referentiekader
Het geheel van kennis, ideeën, ervaringen en overtuigingen van waaruit iemand denkt en handelt.

Slide 21 - Tekstslide

Referentiekader
  • Je interpretatie van een boodschap wordt bepaald door je referentiekader:
    persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring. Het bepaalt de manier waarop je tegen gebeurtenissen aankijkt. 
  • Jouw referentiekader wijkt af van dat van anderen, dus dat kan ervoor zorgen dat je boodschappen anders opvat dan ze bedoeld zijn.

Slide 22 - Tekstslide

Referentiekader
  • Waarden, normen
  • Opvoeding
  • Leefsituatie
  • Je werk
  • De media
  • Je vrienden
  • Hoe je geleerd hebt met elkaar om te gaan

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Wat betekent referentiekader?
A
De normen en waarden die je zelf kent en gebruikt
B
Een voorbeeld uit je leven
C
Een rolemodel (voorbeeldpersoon)
D
Een les uit je leven.

Slide 26 - Quizvraag

Wat vind jij van telefoongebruik tijdens de les?
Waarom?

Slide 27 - Open vraag

Wat vinden je docenten van telefoongebruik tijdens de les?
Waarom?

Slide 28 - Open vraag

Oefenen met verschillende standpunten
- In twee- of drietallen
- Zoek op internet zoveel mogelijk argumenten voor én tegen de volgende stelling. Noteer ze op papier of in Word.

De overheid moet verbieden dat je suikerhoudende producten op scholen kan kopen
timer
15:00

Slide 29 - Tekstslide

Verschillende standpunten
Je hebt in je twee- of drietal zoveel mogelijk argumenten genoteerd.

Noteer per argument:
Wie zou deze mening kunnen hebben? Bijvoorbeeld studenten, ouders, docenten, de overheid... (denk aan referentiekader)

Slide 30 - Tekstslide

Doelen:
- Je weet hoe je informatie op betrouwbaarheid kunt beoordelen
- Je weet wat een referentiekader is en wat selectieve waarneming betekent
- Je kan verschillende perspectieven aannemen

Slide 31 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les
1. Kies een van de volgende stellingen:
- De minimumleeftijd voor alcohol moet van 18 naar 21 gaan
- Stagevergoeding in de horeca moet verplicht worden
(- In overleg mag je zelf een stelling kiezen)
2. Gebruik internet om minimaal 3 argumenten voor en 3 argumenten tegen te vinden. Gebruik daarvoor minstens 2 verschillende, betrouwbare bronnen. Noteer je bron per argument!
3. Lever je argumenten + bronnen in via Teams.


Slide 32 - Tekstslide