De vierde naamval is het
lijdend voorwerp in een zin.
Deze kan gevonden in een zin door te vragen: ‘wie/wat + persoonsvorm + onderwerp’. Bijvoorbeeld:
NL: De vrouw koopt een boek. -> Wat koopt de vrouw? Een boek = Lijdend voorwerp
DU: Die Frau kauft ein Buch.
Ook wordt het gebruikt na bepaalde vaste voorzetsels, namelijk:
bis (tot), durch (door), für (voor), gegen (tegen), ohne (zonder), um (om)