Quiz Moduul Methodiek en begeleiden

Moduul Methodiek en begeleiden
Quiz Lesdag 1 - MB

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
Pedagogisch werkMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Moduul Methodiek en begeleiden
Quiz Lesdag 1 - MB

Slide 1 - Tekstslide

Methodisch handelen is
A
het opstellen van doelen
B
intuïtief handelen
C
een systematische aanpak
D
samenwerken met naasten

Slide 2 - Quizvraag

Door methodisch handelen leer je op een gestructureerde manier je doel te bereiken.
timer
0:30
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Uitspraak 1: Methodisch handelen is niet lineair.
Uitspraak 2: Een kenmerk van methodisch handelen is
doelgericht werken
A
Uitspraak 1 is juist, Uitspraak 2 is onjuist
B
Uitspraak 1 is onjuist, Uitspraak 2 is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist

Slide 4 - Quizvraag

hoe handel je methodisch
A
doelgericht, planmatig, systematisch
B
overleggen en beleid maken
C
observeren en rapporteren
D
samenwerken en overdragen

Slide 5 - Quizvraag

Methodisch werken draagt bij aan het voorkomen van onnodige handelingen
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Informatie verzamelen is de tweede stap bij methodisch handelen. Waar of niet waar
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

De kwaliteit van de werkzaamheden in het onderwijs wordt verbeterd als er methodisch gewerkt wordt. Welke uitspraak is ONJUIST over het methodisch handelen ?
A
Je evalueert wanneer je dat uitkomt tijdens het werk.
B
Evalueren levert verbeterpunten op waardoor je kwaliteit van de werkzaamheden verbetert.
C
Doordat je alles uitwerkt op papier is de kans klein dat je taken vergeet.
D
Je werkt zorgvuldig en efficiënt doordat je methodisch handelt.

Slide 8 - Quizvraag

Waarom zou je Methodisch handelen?
A
word ik voor betaald
B
de methodes zijn er niet voor niks
C
zo hou ik het proces in de gaten
D
dat verwachten ouders van mij

Slide 9 - Quizvraag

Welk van onderstaande is voorwaardelijk voor Methodisch handelen?
A
SMART doel
B
pen en papier
C
Turflijstje of Tijdsteekproef
D
stappenplan

Slide 10 - Quizvraag

Methodisch handelen start met een concreet pedagogisch educatief doel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Bij methodisch handelen stem je activiteiten af op de beginsituatie van een kind en zijn ouders.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Uit welke onderdelen bestaat planmatig werken?
A
Planmatig handelen is helemaal niet nodig in het onderwijs, wel inde kinderopvang
B
Bewust & Doelmatig & Doelgericht & volgens plan handelen
C
Methodisch, bewust handelen, doelmatig handelen & doelgericht handelen
D
Planmatig handelen betekent zo snel mogelijk je doelen halen.

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent het cyclisch proces in methodisch handelen?
A
Professioneel handelen via een vaste structuur
B
Professioneel werken via de methodische cyclus (proces gaat door)
C
Werken met mensen in een cirkel
D
Professioneel werken vastgelegd in een protocol (stappenplan)

Slide 14 - Quizvraag

Wat is reflectie?
A
Naar jezelf kijken in de spiegel
B
Terugkijken en betekenis geven aan ervaringen en kennis
C
Luchtspiegelingen
D
Het weerkaatsen van zonlicht

Slide 15 - Quizvraag

Wat is reflectie?
A
Nadenken over wat er goed en minder goed ging
B
Aan je docent vragen hoeveel pagina's je moet schrijven
C
Je praktijkexamen uitwerken en feedback krijgen
D
Een presentatie maken

Slide 16 - Quizvraag

Reflectie is...
A
Een vorm van zelfwaardering
B
Je blinde vlek vergroten
C
Zelfde als evaluatie
D
Je sterke en zwakke kanten analyseren en daarop verbeterpunten maken

Slide 17 - Quizvraag

Een reflectie kan NIET zonder een verdieping met:
A
ABCD-methode
B
STAR(R)T
C
Cyclus van Korthagen
D
1234-methode

Slide 18 - Quizvraag

Wat is stap 2 van de reflectiecyclus
van Korthagen?
A
Handelen
B
Terugblikken
C
Bewustwording
D
Evalueren

Slide 19 - Quizvraag

Wat is GEEN goede reflectie?
A
Waarmee wil ik experimenteren?
B
Wat wil ik leren?
C
Wat is het ergste wat me kan overkomen?
D
Zijn de andere betrokkenen tevreden?

Slide 20 - Quizvraag

POP en PAP betekent
A
persoonlijk ontwikkelplan en persoonlijk actieplan
B
persoonlijk ontwikkelplan en persoonlijk activitteitenplan
C
persoonlijk ontwikkelplan en persoonlijk aanwezigheidsplan
D
persoonlijk opstartplan en persoonlijk actieplan

Slide 21 - Quizvraag

Smart-doelen zijn voor:
A
Lessen
B
Lesdoelen
C
lange termijndoelen en lesdoelen
D
lesdoelen en eigen leerdoelen

Slide 22 - Quizvraag

De A van een een SMART-doel betekent:
A
Accent
B
Acceptabel
C
Achting
D
Alliteratie

Slide 23 - Quizvraag

Wat zijn de SMART- doelen?
A
Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Relax, Toekomst
B
Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden
C
Speciaal, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Toekomst
D
Speciaal, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Transfer

Slide 24 - Quizvraag

De S in SMART-doel betekent:
A
specialistisch
B
specifiek
C
situatie
D
standaard

Slide 25 - Quizvraag

Bevat een SMART doel een eindtijd?
A
Ja
B
Nee
C
Soms
D
Als jij dat fijn vindt

Slide 26 - Quizvraag

Wat houdt een SMART-doel in?
A
Lange en korte termijndoelen
B
Doelen die je evalueert
C
Volgens de SMART-methode: zorgt ervoor dat je doelen échte doelen worden en makkelijker behaald.
D
Organisatiedoelen

Slide 27 - Quizvraag

Wat is een onderdeel van een SMART - doel
A
Totaal
B
Realistisch
C
Maakbaar
D
Analyseren

Slide 28 - Quizvraag

Wat is rapporteren (1)?
A
Goed rapporteren is belangrijk en nuttig.
B
Mondeling ervaring uitwisselen met collega's.
C
Verslag uitbrengen van situaties die je hebt waargenomen.
D
Je rapporteert om te informeren.

Slide 29 - Quizvraag

Wat is rapporteren (2)?
A
Met een rapportcijfer aangeven hoe goed je iets vindt.
B
Objectief melden wat er gebeurd is
C
Opschrijven wat er gebeurd is en wat jouw mening daarover is.
D
Vragen van je leidinggevende beantwoorden.

Slide 30 - Quizvraag

Rapporteren doe je...
A
Mondeling
B
Schriftelijk
C
Mondeling en schriftelijk
D
Niet

Slide 31 - Quizvraag

Wat is belangrijk bij rapporteren
A
feiten (objectief) rapporteren
B
niet je eigen mening en behandeling bedenken
C
zo precies mogelijk omschrijven wat je ziet
D
A,B en C zijn allemaal goed

Slide 32 - Quizvraag

Functie van rapporteren is NIET..?
A
Evalueren
B
Informen
C
Delegeren
D
Adviseren

Slide 33 - Quizvraag

Tot 1 mei. Prettige vakantie

Slide 34 - Tekstslide