2.8 Het weer (A2) - 17-03-2022

Het weer 
  • Ik kan het weer op de radio en televisie verstaan en begrijpen
  • Ik kan zinnen maken die beginnen met een tijd of een plaats
  • Ik kan praten over het weer

1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 135 min

Onderdelen in deze les

Het weer 
  • Ik kan het weer op de radio en televisie verstaan en begrijpen
  • Ik kan zinnen maken die beginnen met een tijd of een plaats
  • Ik kan praten over het weer

Slide 1 - Tekstslide

Het weer
  1. Wat vind je van het weer in Nederland? 
  2. Wat is is voor jou het perfecte weer?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Zinnen maken
Maak met de blauwe woorden van 2.8 goede zinnen.
Denk aan de woordvolgorde!

Slide 4 - Tekstslide

Welke woorden waren nieuw voor jou? 
  • opnieuw
  • nat, natte
  • de rest
  • prachtig
  • de temperatuur
  • de zomer
  • heet
  • zelfs
  • regent, geregend (regenen)
  • de zon
  • schijnt (schijnen)
  • bewolkt
  • waait (waaien)
  • lijkt (lijken)
  • de herfst 

Slide 5 - Tekstslide

(A) Luisteren
Opdracht - Luister naar de tekst
Kijk en luister nog een keer naar het weer op de televisie. Beantwoord daarna de meerkeuzevragen.

TaalCompleet A2
  • 2.8 Het weer
  • Bladzijde 68, opdracht 66.
  • Bladzijde 70, opdracht 73.


Slide 6 - Tekstslide

(B) TaalCompleet A2
Opdracht - Zoek bij elkaar. Trek een lijn.
Maak opdracht 68.

TaalCompleet A2
  • 2.8 Het weer
  • Bladzijde 69
  • 68 Zoek bij elkaar. Trek een lijn.

Slide 7 - Tekstslide

Het regent ...
Zet de woorden op volgorde van 1 naar 5. Begin met: nooit.
nooit
altijd
vaak
soms
meestal

Slide 8 - Sleepvraag

Verder oefenen: Gesprekken
  1. Wat vind je van het weer in Nederland? Hoe is het weer in jouw land?
  2. Houd je meer van de zomer of van de winter in Nederland? Waarom?
  3. Wat doe je graag als het warm is? Waar doe je dat?
  4. Wat doe je als het regent? Wat doe je als het sneeuwt?
  5. In welke maand ben je graag buiten? In welke maand ben je niet graag buiten?
  6. Welke kleren draag je als het koud is? Wat draag je als het warm is?
  7. Welke tijd van het jaar vind je fijner, de herfst of de winter? Waarom?

Slide 9 - Tekstslide

Huiswerk: 2.8 Het weer
  • Zinnen maken met de blauwe woorden van 2.8 op blz. 68.
  • Maak de opdrachten van 2.8 Het weer in je boek van TaalCompleet A2.
  • Ben je klaar? Dan ga je aan de slag met het werkblad.
  • Hier ook mee klaar? Dan mag je de opdrachten online gaan maken, deze worden huiswerk.

Slide 10 - Tekstslide