Proefles Alle of allen, 2F


Alle of allen?
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les


Alle of allen?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen
  • Je kent het verschil tussen alle en allen.
  • Je weet wanneer je welke vorm gebruikt.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Alle of allen?
Welke vorm je moet gebruiken hangt van twee dingen af:

  1. Is het een zelfstandig naamwoord?
  2. Gaat het om personen?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Vóór zelfstandig naamwoord
Als alle voor een zelfstandig naamwoord staat, schrijf je het altijd met een -e achteraan. Het maakt niet uit of het zelfstandig naamwoord om personen gaat of niet. 

Bijvoorbeeld:
Alle leerlingen weten dat je alle zinnen met een hoofdletter moet beginnen.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Staat alle hier vóór een zelfstandig naamwoord?


'Ik ben blij met alle cadeautjes.'
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quizvraag

Cadeautjes is een zelfstandig naamwoord. 
Staat alle hier vóór een zelfstandig naamwoord?


'De schoonmaakster moet alle wc's schrobben.'
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Wc's is een zelfstandig naamwoord.
Staat alle hier vóór een zelfstandig naamwoord?


'Ik weet niet welke ik moet kiezen. Alle zijn leuk.'
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quizvraag

Alle is hier zelf een zelfstandig naamwoord.
2. Zelfstandig naamwoord - 
geen personen

Als alle zelf een zelfstandig naamwoord is, en het gaat niet om personen, dan schrijf je het ook met een -e achteraan.

 Bijvoorbeeld:
Schrijf tien zinnen. Begin ze alle met een hoofdletter.
(Alle klinkt heel formeel, hier gebruik je meestal allemaal)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Zelfstandig naamwoord - personen


Als alle zelf een zelfstandig naamwoord is, en het gaat wel om personen, dan schrijf je het met -en achteraan.

Bijvoorbeeld:
10 leerlingen doen mee. Allen weten dat je een zin met een hoofdletter begint.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarover gaat alle?

'Denk aan de poezen: je moet ze alle op tijd eten geven.'
A
Over personen
B
Niet over personen

Slide 10 - Quizvraag

Alle gaat hier over de poezen. Poezen zijn dieren, geen personen. 
Waarover gaat allen?

'We helpen allen mee.'
A
Over personen
B
Niet over personen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onthouden



Je schrijft dus alleen allen bij een zelfstandig naamwoord dat om personen gaat!





Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beide of beiden?



Dezelfde regels gelden bij het kiezen tussen beide of beiden.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste uitgang:


Jullie moeten aardig zijn tegen all... kinderen die straks langskomen. 
A
-e
B
-en

Slide 14 - Quizvraag

Alle staat hier vóór een zelfstandig naamwoord, namelijk kinderen. 
Kies de juiste uitgang:


Denk aan je handen: houd ze beid... aan het stuur!
A
-e
B
-en

Slide 15 - Quizvraag

Beide is hier een zelfstandig naamwoord dat niet over personen gaat maar over handen. 
Kies de juiste uitgang:


Ik heb twee opa's. Beid... komen trouw naar al mijn verjaardagen.
A
-e
B
-en

Slide 16 - Quizvraag

Beide is hier een zelfstandig naamwoord dat niet over personen gaat, namelijk de opa's.
Kies de juiste uitgang:


Wij hebben tien docenten. Op de
vergadering komen ze all... bijeen.
A
-e
B
-en

Slide 17 - Quizvraag

Allen is hier een zelfstandig naamwoord dat om personen gaat, namelijk de docenten.
Momentje  nadenken

Slide 18 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
Heb je de regels goed genoteerd?
Welke vragen heb je nog? Die kun je bij de volgende dia invullen.
Heb je vragen? Schrijf ze hier op.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies