Zinsontleding en naamvallen Klas 2A gymn Freitag, den 3. Juni 2022

Freitag, den 3. Juni 2022
  • Willkommen
  • Ziele dieser Unterrichtsstunde
  • Wörterliste B Kapitel 6
  • Der- und ein-Gruppe
  • Zinsontleding
  • Hausaufgaben
  • Zum Schluss
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Freitag, den 3. Juni 2022
  • Willkommen
  • Ziele dieser Unterrichtsstunde
  • Wörterliste B Kapitel 6
  • Der- und ein-Gruppe
  • Zinsontleding
  • Hausaufgaben
  • Zum Schluss

Slide 1 - Tekstslide

Ziele dieser Unterrichtsstunde:
  • Je weet hoe je het onderwerp, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp kunt vinden in een zin.
  • Je leert de naamvallen in de der- en ein-Gruppe.

Slide 2 - Tekstslide

Wörterliste B   Seite 92
WB rechter rijtje

Slide 3 - Tekstslide

Der- und ein-Gruppe:
  • Waaruit bestaat de ein-Gruppe?
  • Waaruit bestaat de der-Gruppe?
  • Welke uitgangen kennen we al van de der-Gruppe en de ein-Gruppe?

Slide 4 - Tekstslide

Zinsontleding:
  1. Hoe vind je het onderwerp in de zin?
  2. Hoe vind je het lijdend voorwerp in de zin?
  3. Hoe vind je het meewerkend voorwerp in de zin?

Slide 5 - Tekstslide

Zinsontleding:
1e Onderwerp: wie of wat + gezegde?
2e Lijdend voorwerp: wie of wat + gezegde + onderwerp?
3e Meewerkend voorwerp: aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 6 - Tekstslide

Hoe vind ik de persoonsvorm?
Persoonsvorm = altijd een werkwoord => geeft aan wat je doet of ondergaat (eten, werken, bleven, huilen)

Persoonsvorm vinden:
  1. Zin vragend maken.
  2. Zin in een andere tijd zetten
  3. Je verandert het getal van de zin.  Van meervoud maak je enkelvoud of andersom. persoonsvorm is het enige werkwoord dat verandert.

Slide 7 - Tekstslide

Gezegde:
Gezegde => alle werkwoorden samen in de zin. De persoonsvorm hoort hier ook bij!


Slide 8 - Tekstslide

Grammatik
Zinsontleding en de der- en ein-Gruppe:
Naamvallen: Nominativ, Genitiv, Dativ en Akkusativ
  1. onderwerp van de zin                           Nominativ
  2. -> later bespreken bezitsrelatie: van wie/wiens         Genitiv 
  3. meewerkend voorwerp                        Dativ
  4. lijdend voorwerp                                     Akkusativ

Slide 9 - Tekstslide

Stappenplan grammatik:
  1. Vertaal de zinnen in het Nederlands om zo onderwerplijdend voorwerp en  meewerkend voorwerp te vinden. (in deze volgorde!!)
  2. Wat is het lidwoord van het zelfstandig naamwoord?
  3. Heb ik te maken met de der- of met de ein-Gruppe?

Slide 10 - Tekstslide

Grammatik: de naamvallen
Aufgabe 4.3   Seiten 101 - 102  => met elkaar maken!

Slide 11 - Tekstslide

Hausaufgaben 
Lernen: Wörterliste A+B Kapitel 6  91-92
Lernen: Grammatik Seite 89 de naamvallen

Machen:
Afmaken Aufgabe 4.3 Seiten 101-102 in het boek.


Slide 12 - Tekstslide

Grammatik: 2e naamval
Zinsontleding der- en ein-Gruppe: 2e naamval (Genitiv)

Bezitsrelatie: van wie/wiens

Slide 13 - Tekstslide

Bezitsrelatie: Genitiv 2e naamval

Bepaald lidwoord:
Das Buch des Mannes.       (Het boek van de man.) 
Die Jacke der Frau.               (De jas van de vrouw.) 
Der Vater des Kindes.          (De vader van het kind.) 

Onbepaald lidwoord:
Das Buch eines Mannes.     (Het boek van een man.)
Die Jacke einer Frau.             (De jas van een vrouw.)
Der Vater eines Kindes.        (De vader van een kind.)

Slide 14 - Tekstslide

2e naamval:
Bij der en das-woorden:
-s achter zelfstandignaamwoord => meerdere lettergrepen
-es achter zelfstandignaamwoord => een lettergreep

Slide 15 - Tekstslide

Machen Aufgabe 6.3  Seite 105
  • Zelfstandig maken.
  • Klaar: bestuderen grammatica TB Seiten 89-90 punt 1
  • Bespreken Aufgabe 6.3
timer
1:00

Slide 16 - Tekstslide

Grammatik: der-groep
der-groep bestaat uit: 
  • der die das die (bepaalde lidwoorden)
  • dies-            - deze/dit
  • jed-              - ieder/elk
  • manch-      - menig-/sommige
  • all-                - alle
  • solch-         - zulk/zo’n
  • welch-        - welk

Slide 17 - Tekstslide

Grammatik: ein-Gruppe
De ein-Gruppe bestaat uit:
ein  kein en de bezittelijke voornaamwoorden:
enkelvoud                                       meervoud
mein     mijn                                    unser        ons/onze
dein       jouw                                   euer          jullie
sein        zijn                                     ihr              hun
ihr            haar                                  Ihr              uw
sein         zijn


Slide 18 - Tekstslide