A Plus 5 unité 1

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Exprimer un point de vu
Oui, c'est vrai   - Ja dat is waar.
Tu as raison  - je hebt gelijk.
Je suis d'accord avec toi - ik ben het met je eens.
Tout à fait! - helemaal waar!
Absolument! - absoluut! 

Slide 3 - Tekstslide

Exprimer un point de vu
Absolument pas!  -  Absoluut niet!
Je ne suis pas  du tout d'accord!  - ik ben het er totaal niet mee eens. 
Tu as tort!  - Je hebt geen gelijk.
Pas du tout! -  Helemaal niet! 

Slide 4 - Tekstslide

Le temps du récit
Als je iets in de verleden tijd vertelt, gebruik je de imparfait, de passé composé en de plus - que - parfait.

Imparfait: beschrijving van een situatie, gewoonte
passé composé: beschrijft acties, zet die op het eerste plan. Vaak met een tijdsaanduiding erbij.
Plus-que-parfait: beschrijft een feit dat nog eerder in de tijd plaatsvond. 

Slide 5 - Tekstslide

Les temps du récit
On était à Dresde quand un avion a percuté la tour jumelle à New York. Rien de tel n'était jamais arrivé auparavant. 
était = imparfait; a percuté = passé composé; n'était arrivé = plusque parfait. 
Wij waren in Dresden toen een vliegtuig zich in de twintower in New York boorde. Zoiets was nog nooit eerder gebeurd. 

Slide 6 - Tekstslide

situer dans le temps
en + jaartal
Dans les années, mois, semaines, jours  om een periode aan te duiden
pendant + duidelijke tijdsaanduiding = tijdens
De ... à = van tot 

Slide 7 - Tekstslide

Le subjonctif/ aanvoegende wijs
In het Nederlands alleen nog terug te vinden in zinnen als: 
Leve de koning!
Kome wat komt!
Zo waarlijk helpe mij God.
De hemel beware me!
Men neme een lepel honing

Slide 8 - Tekstslide

Subjonctif
Na:
1. noodzaak
2. iets wat moet
3. een mogelijkheid, waarschijnlijkheid
4. een advies
5. uitdrukkingen van gevoel

Slide 9 - Tekstslide

Subjonctif
1. Il est nécessaire qu'il vienne. 
Vienne = subjonctif en komt van venir (komen).
2. Il faut qu'il prenne ses vacances en mois de mai.
Il faut = het moet. Prenne is subjonctif van prendre (nemen)


Slide 10 - Tekstslide

Subjonctif
3. C'est possible qu'il soit en retard.
(mogelijkheid, soit is subjonctif van être
4. Il es préférable que nous ne mangions pas de viande
advies, mangions = subjonctif van manger
5. Je crains que nous soyons en retard. 
soyons = subjonctif en komt van être. 

Slide 11 - Tekstslide

Subjonctif werkwoord op -er
que je parle
que tu parles
qu'il parle
que nous parlions
que vous parliez
qu'ils parlent
Subjonctif werkwoord op -ir
que je finisse
que tu finisses
qu'il finisse
que nous finissions
que vous finissiez
qu'ils finissent 

Slide 12 - Tekstslide

Subjonctif werkwoord op -re
que je vende
que tu vendes
qu' il vende
que nous vendions
que vous vendiez
qu'ils vendent
Subjonctif onregelmatig
que je vienne (venir)
que tu sois (être)
qu'il ait (avoir)
que nous sachions (savoir)
que vous puissiez (pouvoir)
qu'ils veuillent (vouloir)

Slide 13 - Tekstslide

Le conditionnel  zou-vorm
1.Gebruik je om een verzoek te doen:
Michel tu pourrais venir au tableau s.t.p. 
2.om in het verleden over de toekomst te praten
Marie pensait qu'elle pourrait partir en vacances.
3. na een zin die begint met 'si' 
Si je partait aux Caraïbes, je pourrais aller à la plage tous les jours. 



Slide 14 - Tekstslide

De conditionnel
3. Om een voorstel te doen
Tu pourrais visiter Marakech, quand tu seras au Maroc. Je zou Marakech kunnen bezoeken als je in Marokko bent. 
4. om een hypothese te doen
Il a fait un accident. On dit qu'il aurait trop bu. Hij heeft een ongeluk veroorzaakt. Hij zou teveel gedronken hebben. 

Slide 15 - Tekstslide

Conditionnel - regelmatig

Hele werkwoord + uitgang
Je parlerais
Tu parlerais
Il, elle, on parlerait
Nous parlerions
Vous parleriez
Ils, elles parleraient

Slide 16 - Tekstslide

Conditionnel onregelmatig
avoir - j'aurais
être - je serais
aller - j'irais
faire - je ferais
pouvoir - je pourrais


Slide 17 - Tekstslide

Conditionnel - onregelm. ww

savoir - je saurais
devoir - je devrais
voir - je verais
vouloir - je voudrais
faire - je ferais


Slide 18 - Tekstslide

Projet final unité 1 
Je praat met drie Franstalige mensen die in Nederland wonen en je vraag hen naar hun mening over Nederland en Nederlanders. (Bedenk 3 vragen). 
Je houdt het interview.
Je maakt een presentatie waarin je vertelt wat de mening van de drie mensen was, en wat jouw eigen mening is over wat ze gezegd hebben. 

Slide 19 - Tekstslide

Ingrediënten
1. Maak in je vragen gebruik van de conditionnel
2. Maak ook gebruik van woorden die een mening uitdrukken. Leg je 'interlocuteur' bijvoorbeeld een of meer stelling voor. 
3. Bereid een paar zinnetjes voor om in het gesprek aan te geven of je het eens bent met het standpunt van de ander of niet. 

Slide 20 - Tekstslide

Wie kennen we? 
*
*
*

Slide 21 - Tekstslide

Il faut que tu
A
viens
B
viennes

Slide 22 - Quizvraag

Je crains qu'il ne .... pas
A
vient
B
vienne

Slide 23 - Quizvraag

Je pense qu'elle ....gentille avec toi
A
est
B
soit

Slide 24 - Quizvraag

Je ne trouve pas qu'elle .... gentille avec toi.
A
soit
B
est

Slide 25 - Quizvraag

C'est tout à fait possible qu'il .... son propre pain
A
fait
B
fasse

Slide 26 - Quizvraag

Je pense que c'est mieux que tu ...... une cuillère de miel.
A
prends
B
prennes

Slide 27 - Quizvraag

Mardi,
le 25 octobre 2022

Slide 28 - Tekstslide

Le plan d'aujourd'hui
1. Luisteren naar Franse dialogen. Je noteert woorden en zegswijzen die je morgen zou kunnen toepassen.
2. Je past je interview aan met een introductie van je zelf. En met nieuwe dingen die je nu kunt toepassen. 

Slide 29 - Tekstslide

Aux actualités
en France.

Annie Arnaud
écrivaine

Le jeune homme. Relation amoureuse. 
Prix de Nobel pour la littérature.

Ecriture pour la liberté des femmes. 

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Slide 32 - Video

Slide 33 - Video

Mercredi
le 2 novembre 2022
Préparation pour l'épreuve

Slide 34 - Tekstslide

TOETS INFO
De grammatica staat uitgelegd in deze presentatie. Je leert alles Frans-Nederlands en Nederlands-Frans. 
1.Maak een samenvatting voor jezelf.
2. Bedenk over ieder onderwerp 3 toetsvragen
3. Wissel de toetsvragen met elkaar uit
4. Maak de schrijfopdracht (zie volgende dia). 

Slide 35 - Tekstslide

TOETS INFO - schrijven
Voorbeeld schrijfopdracht voor de toets zie werkboek p. 26.
Lees het blog en onderstreep de werkwoorden van de verleden tijd. 
Schrijf daarna een reactie, waarin je ook een verhaal vertelt dat iemand jou heeft verteld. 

Slide 36 - Tekstslide