Engels unit 1 lesson 1
1 / 21
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Bedenk minimaal drie Engelse woorden met de Nederlandse betekenis erbij.
Slide 2 - Open vraag
Slide 3 - Video
This is my...
A
Father
B
Mother
C
Brother
D
Baby
Slide 4 - Quizvraag
This is my...
A
Sister
B
Brother
C
Grandfather
D
Mother
Slide 5 - Quizvraag
I am a..
A
Mum
B
Boy
C
Girl
D
Baby
Slide 6 - Quizvraag
Welke namen van 'mensen'
ken je in het Engels?
ken je in het Engels?
Slide 7 - Woordweb
Slide 8 - Link
Welke landen hoorde jij in het filmpje?
A
The Netherlands
B
America
C
South Africa
D
England
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Video
Wat betekent
'three' ?
'three' ?
Slide 11 - Open vraag
Schrijf het getal 10
in het Engels
in het Engels
Slide 12 - Open vraag
Wat betekent
'six' ?
'six' ?
Slide 13 - Open vraag
Schrijf zoveel mogelijk getallen
op in het Engels
op in het Engels
Slide 14 - Woordweb
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
Schrijf het Engelse woord voor
Amerika
Amerika
Slide 17 - Open vraag
Wat is het Engelse woord voor Duitsland?
A
Spain
B
France
C
Greece
D
Germany
Slide 18 - Quizvraag
Wat is het Engelse woord voor Nederland?
A
Nederland
B
Holland
C
The Netherlands
D
Netherlands
Slide 19 - Quizvraag
Benoem zoveel mogelijke landen
in het Engels
in het Engels
