DISK thema 4 taak 1 Wat eet en drink je op een dag?

DISK thema 4 taak 1 Wat eet en drink je op een dag?
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

DISK thema 4 taak 1 Wat eet en drink je op een dag?

Slide 1 - Tekstslide

Groepen in DISK
In DISK hebben zijn 3 verschillende kleuren.
In deze klas hebben we 2 groepen.




Wanneer niveau omhoog?
- opdrachten goed maken
- Goede cijfers op de toets (>80%)
- Niveau A1/A2 op lees, luister en schrijf toetsen

Slide 2 - Tekstslide

Thema 4 DISK
Wat oefen je?
  • Je vult een schema in, je zoekt woorden op en praat over wat je eet.
  • Je schrijft en bespreekt een eetplan voor een sporter.
  • Je praat en schrijft over gezond eten; je schrijft een advies.
  • Je schrijft je mening op; je praat over jouw mening en de mening van een ander.
  • Je bedenkt een reclame en houdt een presentatie.
  • Je schrijft een recept en kookt een maaltijd.

Slide 3 - Tekstslide

Deze les
Wat oefen je?
  • Je vult een schema in, je zoekt woorden op en praat over wat je eet.
  • Je schrijft en bespreekt een eetplan voor een sporter.
  • Je praat en schrijft over gezond eten; je schrijft een advies.
  • Je schrijft je mening op; je praat over jouw mening en de mening van een ander.
  • Je bedenkt een reclame en houdt een presentatie.
  • Je schrijft een recept en kookt een maaltijd.

Slide 4 - Tekstslide

Af en toe 
= soms



Ik ga af en toe naar de sportschool

Slide 5 - Tekstslide

Afvallen
= lichter of dunner worden.
Gewicht verliezen


Mijn tante is 10 kg afgevallen.
Om af te vallen moet je gezond eten en sporten.

Slide 6 - Tekstslide

Alle
= elke, allemaal


Ik vind alle soorten snoep lekker.
Ik vind alle sporten leuk.

Slide 7 - Tekstslide

Een beetje 
= een klein deel



Ik vind Nederlands een beetje moeilijk.

Slide 8 - Tekstslide

breed

Slide 9 - Tekstslide

Het advies
= wanneer je iemand verteld wat hij/zij het beste kan doen.


Mijn docent geeft mij advies over het leren voor de toets.






Slide 10 - Tekstslide

Bedenken
= begrijpen, een idee krijgen, iets verzinnen.


Ik moet een verhaal bedenken.
Mark Zuckerberg heeft Facebook bedacht.






Slide 11 - Tekstslide

Bestellen
= iets naar jouw huis laten komen en daarvoor betalen.


Ik bestel vanavond een pizza.
Ik heb nieuwe kleren besteld op internet.






Slide 12 - Tekstslide

Betekenen
= wat iets is of wat iets wil zeggen.


Wat betekent dat woord?






Slide 13 - Tekstslide

Enig
= een kleine hoeveelheid, een paar, een beetje

Hij was de enige die op het feestje kwam.
Ik heb enige problemen met mijn laptop.






Slide 14 - Tekstslide

Thema 4 taak 1
Doel: Je kunt schrijven over wat je eet in je geboorteland en hier in Nederland.


Slide 15 - Tekstslide

Eten en drinken op een dag
Wat eet en drink je op een dag in je geboorteland?
Hoe laat eet je ontbijt?
Hoe laat eet je lunch?
Hoe laat eet je avondeten?


Slide 16 - Tekstslide

Eten en drinken op een dag
Wat eet en drink je op een dag in Nederland?
Hoe laat eet je ontbijt?
Hoe laat eet je lunch?
Hoe laat eet je avondeten?


Slide 17 - Tekstslide

 Wat vind je lekker? Wat vind je vies? 
Lees de zinnen.
Ik vind pizza lekker.
Ik vind sushi heel erg lekker.
Ik vind spaghetti het lekkerst  .
Ik vind vis niet zo lekker.
Ik vind ei vies.
Ik vind stamppot het viest. 

Slide 18 - Tekstslide

 Wat vind je lekker? Wat vind je vies? 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Trappen van vergelijking
Je gebruikt de vergelijkende trap wanneer je twee of meer dingen met elkaar vergelijkt.
We noemen het een trap, omdat het elke keer meer wordt.
Let goed op hoe je het schrijft!

Slide 21 - Tekstslide

Het regent hard.
Gister regende het nog ........

Slide 22 - Open vraag

Mijn moeder is oud.
Maar mijn oma is nog ........

Slide 23 - Open vraag

Mijn winterjas is warm
Maar mijn nieuwe winterjas is nog .............

Slide 24 - Open vraag

De weg naar school is slecht.
De weg bij ons huis is nog ........... .

Slide 25 - Open vraag

Mijn laptop is goed.
Maar mijn mobiel is ..............

Slide 26 - Open vraag

Klas 1 F is leuk
Maar klas 1 J is ............

Slide 27 - Open vraag

Koffie drink ik graag.
Maar thee nog .........

Slide 28 - Open vraag

Aan het werk!
Opdracht 1

Slide 29 - Tekstslide

Aan het werk!
Opdracht 2

Slide 30 - Tekstslide

Klaar?
Woordenlijst 
Eigen taal
Nederlandse zin

Slide 31 - Tekstslide