H8: verbrandingen

H8 verbrandingen






(+ herhaling hst 5 uit boek 3 B!)
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

H8 verbrandingen






(+ herhaling hst 5 uit boek 3 B!)

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog over verbranden?
  • in tweetallen: opg 1 t/m 4 blz 76,77 ophalen voorkennis verbrandingen
  • gezamenlijk bespreken 
  • noteer nu jouw aandachtspunten over verbrandingen!

Slide 2 - Tekstslide

8.1 +8.2 herhaling brandvoorwaarden, reactieverschijnselen, snelle en langzame verbranding en blussen brand.


Slide 3 - Tekstslide

3 brandvoorwaarden
  1. brandstof (=meestal stof die bij verbranding veel energie levert)
  2. zuurstof= 21 vol % van de lucht  (de rest vooral stikstof 78 vol %)
  3. ontbrandingstemperatuur = stofeigenschap
Blussen =minstens 1 van de 3 brandvoorwaarden weg halen  
Onthoud: bij blussen met water verdampt het water (daarvoor is veel warmte nodig)-->  brandstof koelt af tot onder de ontbrandingstemperatuur!

Slide 4 - Tekstslide

 Fossiele brandstof = ontstaan uit resten van planten en dieren
  • bestaan voornamelijk uit koolwaterstofverbindingen CxHy
  • moleculen die in ieder geval koolstof- en waterstofatomen bevatten
  • bij volledige verbranding ontstaat dus altijd CO2(g) en H2O(l) 
  • fossiele brandstoffen zijn niet hernieuwbaar en zorgen o.a. voor versterkt broeikaseffect

Slide 5 - Tekstslide

reactieverschijnselen bij snelle verbranding 
 ontstaan van:
  1. warmte
  2. vlammen =brandend gas
  3. soms rook(= gas +vaste deeltjes 
  4. soms vonken(=vaste gloeiende deeltjes)
  5. vaak as

Slide 6 - Tekstslide

langzame verbrandingen
(ontstaat géén vlam wel warmte)
  • b.v. verteren van voedsel of het oxideren van metalen 
  • Algemene notatie van verbrandingen:
    brandstof + zuurstof--> verbrandingsproduct(en)
  • verbrandingsproducten zijn oxides (verbindingen met zuurstof)

Slide 7 - Tekstslide

Oliebrand wordt vaak geblust
met behulp van explosieven
  • explosie = hele snelle verbranding
  • er ontstaan in korte tijd veel gassen -->
  1. er wordt tijdelijk zuurstof weggehaald
  2. brandstof wordt verspreid 
  3. brandstof koelt daardoor af tot onder ontbrandingstemperatuur

    dus alle 3 de brandvoorwaarden weggehaald 

Slide 8 - Tekstslide

  

soort brandstof
A: vaste stoffen (hout, meubels)
B: vloeistoffen (benzine+ diesel)
C: gassen (aardgas)
D: metalen (natrium/ magnesium)
F: vetten (frituurvet)



geschikt blusmiddel
water, poeder, schuim, evt zand
koolstofdioxide, poeder, schuim
koolstofdioxide, poeder,
soms koolstofdioxide of poeder,
schuim of blusdeken
Elke brandstof zijn eigen blusmiddel (vijf categorieën) 

Slide 9 - Tekstslide

De 5 verschillende 
brandklassen:

Slide 10 - Tekstslide

opdracht in groepjes van twee
geef de kloppende  reactievergelijking bij de volgende situaties 
  1. bij de verbranding van waterstof wordt er waterdamp gevormd.
  2. Bij het roesten van ijzer ontstaat ijzeroxide met de formule Fe2O3

Slide 11 - Tekstslide

verbranding van waterstof
  1. waterstof + zuurstof --> waterdamp
  2.     
H2(g)+O2(g)>H2O(g)
2H2(g)+O2(g)>2H2O(g)

Slide 12 - Tekstslide

bij het roesten van ijzer onstaat ijzeroxide Fe2O3
  1. ijzer + zuurstof --> ijzeroxide    
  2.  
Fe(s)+O2(g)>Fe2O3(s)
4Fe(s)+3O2(g)>2Fe2O3(s)

Slide 13 - Tekstslide

 8.3 stappenplan massaverhouding bepalen, rekenen aan overmaat
- bespreken hw?

 

Slide 14 - Tekstslide

b.v aantonen dat hout een koolwaterstof is met een proef
  1. verbrandt de brandstof
  2. vang de verbrandingsgassen op en laat
    ze door deze opstelling gaan
  3. als waterdamp bij het witte kopersulfaat
     komt kleurt dit blauw
  4. als koolstofdioxide door kalkwater gaat
    wordt dit troebel en wit
  5. nu heb je beide stoffen aangetoond =bewezen
  6. conclusie: hout is een koolwaterstof

Slide 15 - Tekstslide


  1.  kloppende reactievergelijking 
  2.  bereken massaverhouding waarin stoffen met elkaar reageren 
  3. vul gegevens in verhoudingstabel in en bereken je onbekende of  met kruislingsvermenigvuldigen z.o.z.
Rekenen aan reacties "Wet van behoud van massa"
(Massa gaat nooit verloren)

Hoeveel magnesium is er dan nodig om 10 g magnesiumoxide te maken?

Slide 16 - Tekstslide

  1. Reactievergelijking:     RV:2 Mg(s) + O2(g)--> 2 MgO(s)
  2. Massaverhouding:        MV:  9 g     +    8 g   ---> 17 g
  3. Gegeven gevraagd:       GG:      ?       +   O2(g) --> 10 g
  4. Oplossing:                         opl:       Mg x 17 g = 9 g x 10 g
                                                     dus     Mg = 90 g     = 5,29411 g         5 g
                                                                                17
  5. Controle:      5,29 x 17 = 9x 10   = 90 klopt!                      
Hoeveel magnesium nodig om 10 g magnesiumoxide te maken?

Slide 17 - Tekstslide

overmaat en ondermaat in de praktijk
bij verbrandingsreacties
  • ondermaat: stof waarvan te weinig is (meestal brandstof, als die op is stopt de verbranding dus deze bepaalt hoeveel eindproduct ontstaat) 
  • overmaat, van deze stof is er teveel bij verbranden meestal zuurstof
    dat is immers in de hele
    ruimte aanwezig.

Slide 18 - Tekstslide

 opdracht
Bereken hoeveel zuurstof er nodig is voor de verbranding van 10g magnesium en hoeveel magnesiumoxide ontstaat er? 
Maak gebruik van het geleerde stappenplan!

Slide 19 - Tekstslide



  1. stel kloppende reactievergelijking (RV) op:  
  2.  bereken atomaire massa in u = MV
    Controleer of klopt! (voor-en na =evenveel)
  3. Noteer gegevens uit tekst  in tabel (GG) en voor je onbekende een A (of B). 
  4. met kruislingsvermenigvuldigen  of verhoudingen bereken je de onbekende.
  5. controleer je antwoord en eenheid! 
  6. bij overmaat bereken je welke verhouding het moet zijn, welke verhouding het is volgens tekst en reken je met de stof die op gaat (= de ondermaat) zie volgende slide
Bereken hoeveel zuurstof nodig verbranding 10g magnesium en hoeveel magnesiumoxide ontstaat er? met verhoudingstabel
1

2

4:

Slide 20 - Tekstslide

RV: Reactievergelijking
2  Zn
O2 
-->
2 ZnO
MV: Massaverhoudingen (in u)
65,4x2= 130,8
32,00
162,8
GG: Gegeven Gevraagd
150 g ?(is teveel dus A)
30 g?
153 g

 


dus 
Rekenen met overmaat!!
Gegeven je laat 150 g zink reageren met 30 g zuurstof.
Welke stof is in overmaat ? Hoeveel gram is de overmaat en hoeveel eindproduct ontstaat?
 
De massa zou 130,8: 32,00 = 4,1 : 1,0 moeten zijn volgens massaverhouding maar is met gegeven massa's 5: 1 dus O2  is in ondermaat. Dat betekent dat O2 bepaalt hoeveel Zn er kan verbranden en Zn is dus in overmaat
Dus A x 32,00 u = 130,8 u x 30 g --> A = 122, 6 g Zn reageert  Er is 150 - 122,6 = 27,4 g Zn teveel -->  overmaat Zn is afgerond--> 27 g Zn (2 cijfers significant ivm 30 g).
Er kan dus 122,6+ 30=152,6 =  afgerond 153 g Zinkoxide ontstaan.

Slide 21 - Tekstslide

hst 8.4 volledige + onvolledige verbranding
- daarna halve les voor hw bespreking voor mensen die het nog niet snappen, 
(had je >75 % goed? dan maak je  ontbrekende opdrachten 8.3 )

Slide 22 - Tekstslide

volledige verbranding koolwaterstoffen
  1. kleurloze of blauwe vlam
  2. CxHy + O2(g) -->  H2O(l) +   CO2(g)
  3. beide gassen zijn broeikasgassen en zorgen voor versterkt broeikaseffect als ze ontstaan bij verbranding van fossiele brandstoffen

onvolledige verbranding koolwaterstoffen
  1. oranje of gele vlam
  2.  CxHy+ O2(g)--> H2O(l)+ C(s) + CO(g)
  3. koolstofmonoxide/kolendamp)=  dodelijk
  4. koolstofmonoxide is zwaar, kleur- en geurloos en voorkomt opname van zuurstof -> je stikt
Als de brandstof ook zwavel bevat ontstaat bij verbranding altijd zwaveldioxide SO2(g)

Slide 23 - Tekstslide

Moet je bewijzen dat je een koolwaterstof verbrandt?
Daarvoor maak je gebruik van een Reagens = stof die een andere stof zichtbaar maakt
  • Water toon je aan met wit kopersulfaat, dat wordt blauw 
  • Koolstofdioxide toon je aan met  helder kalkwater, dat wordt  troebel en wit
dan moet je aantonen (=  bewijzen) dat  de onzichtbare verbrandingsproducten waterdamp en koolstofdioxide zijn ontstaan. 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

Belangrijke aantoningsreacties
aan te tonen stof
indicator/aan-toningsproef
waarneming
water 
wit kopersulfaat
wit kopersulfaat wordt blauw in contact met water
koolstof-dioxide
kleurloos/helder kalkwater
wordt troebel en wit als er CO2 doorheen gaat
waterstof
gas opvangen en aansteken
je hoort een blaffend geluid
zuurstof
gloeiend voorwerp erbij 
voorwerp gaat feller branden
zwaveldioxide
joodwater
geel joodwater ontkleurt

Slide 27 - Tekstslide

hst 5.4!!!! boek 3B milieu 
- natuurlijk + versterkt broeikaseffect, koolstofdioxidekringloop, groene energie, biobrandstof
- vragen hw?

Slide 28 - Tekstslide

 opdracht in groepjes van twee: 
geef de kloppende  reactievergelijking bij de volgende situatie
  1. Bij de onvolledige verbranding van ethaan C2H6 (g) ontstaat naast water nog een andere stof
Tip
Er ontstaat naast H2O en CO

Slide 29 - Tekstslide

onvolledige verbranding van ethaan (= C2H6(g)) waarbij waterdamp en 1 andere stof ontstaan
  1. ethaan + zuurstof --> waterdamp + koolstofmonoxide
  2. hier is het handig om eerst de molecuulformules te noteren zodat je makkelijker kunt bedenken wat de andere stof is    
C2H6(g)+O2(g)>H2O(g)+CO(g)
2C2H6(g)+5O2(g)>6H2O(g)+4CO(g)

Slide 30 - Tekstslide

5.4 versterkt broeikaseffect
  • verschil natuurlijk en versterkt broeikaseffect
  • oorzaken van versterkt broeikaseffect 
  • gevolgen versterkt broeikaseffect 

Slide 31 - Tekstslide

  1.   C en H atomen blijven opgeslagen in  hout (= glucose)
    bij verbranding ontstaat weer CO2  (en H2O ) 

  2. bij het verbranden van fossiele brandstoffen wordt deze
      kringloop verstoord omdat er te veel tijd 
     tussen opname en afgifte van CO2 zit 
    dus versterkt broeikaseffect.

  3. bij het verbranden van biobrandstoffen wordt de kringloop niet verstoord -->  geen  extra CO2 in de atmosfeer dus geen  versterkt broeikaseffect.)
koolstofdioxidekringloop in planten: normaal altijd +- evenveel CO2 in dampkring
Eerst fotosynthese daarna verbranding (of rotten)
volledige verbranding organisch materiaal altijd
(CxHY)+ O2(g)--> CO2 (g)+H2O(l)  

Slide 32 - Tekstslide

  • Ontstaat door broeikasgassen ( b.v. H2O en  CO2 )in de dampkring. 
  • Deze gassen houden een deel van de warmte van de zon vast
  • Broeikaseffect is nodig om leven te laten ontstaan. 
  • Zonder dampkring zijn de temperatuurverschillen op aarde  daarvoor te groot. 
Natuurlijk broeikaseffect (links)

Slide 33 - Tekstslide

  • stijging van broeikasgassen zoals  H2O en  CO2  in dampkring waardoor:
  • gemiddelde temperatuur stijgt
  • verandering klimaat: sommige plekken droger andere plekken juist vochtiger
  • smelten poolijs en  stijging waterspiegel
  • uitsterven dieren en planten en  meer kans op epidemie
                  Versterkt broeikaseffect (rechts)  
Door verbranding van fossiele brandstoffen

Slide 34 - Tekstslide

Groene Chemie
  • Ga veilig om met chemicalien
  • Verbruik weinig energie en grondstoffen
  • Recycle grondstoffen =hernieuwbare grondstoffen
  • Recycle energie/ gebruik groene energie
  • Produceer zo min mogelijk afval -> hergebruik
  • Denk om de toekomst

Slide 35 - Tekstslide

hst 8.5 milieuvervuiling
- stikstofoxides, zwaveldioxide, zure regen, ammoniak, gat ozonlaag
-vragen hw bespreken?

Slide 36 - Tekstslide

8.5 luchtvervuiling door verbranding fossiele brandstoffen
  • zwaveldioxide SO2 ontstaat bij verbranding zwavelhoudende brandstof
  • stikstofoxiden (N2 + O2--> NOx) ontstaan in
     zware motoren als ontbrandingstemperatuur
     stikstof (in lucht) bereikt wordt
  •   SO2 + water-->zwavelzuur
  •   NOx + water--> saltpeterzuur
  • dus ontstaat zure regen als deze gassen
     met waterdamp uit lucht reageren

Slide 37 - Tekstslide

verzuring bodem door mest
de mest van veehouderij bevat ammoniak NH3 dat door bacteriën in grond wordt omgezet in salpeterzuur--> verzuring bodem

Slide 38 - Tekstslide

gat in ozonlaag door CFK's
  • CFK's  (chloorfluorkoolwaterstoffen) tasten
    de ozonlaag aan(--> gat in ozonlaag),
    de ozonlaag beschermt tegen uv straling
    van zon --> meer kans op huidkanker
  • dankzij strenge regelgeving gaat het de
    laatste jaren gelukkig weer beter
  • CFK's  werden veel gebruikt in koelkasten,
    spuitbussen enz.

Slide 39 - Tekstslide

biomassa=grondstoffen die "snel" door natuur gemaakt worden zoals:bv materiaal van bomen, planten
  • brandstoffen van biomassa= biobrandstof b.v. bio-ethanol 
    maar ook gas uit ontlasting van varkens/mens
  • grote voordeel t.o.v. fossiele brandstoffen: 
     koolstofdioxide is nog maar kortgeleden 
    opgeslagen in de vorm van koolstof
  • daarom versterkt  koolstofdioxide die bij
    verbranding biomassa ontstaat niet het broeikaseffect

Slide 40 - Tekstslide

hst 8.6 Reactiesnelheid welke factoren hebben invloed en effect op bewaren en verteren van voedsel
-vragen hw bespreken?

Slide 41 - Tekstslide

8.6: Reactiesnelheid afhankelijk van:
  1. Temperatuur (bij hoge T botsen deeltjes sneller --> meer effectieve botsingen--> snellere vorming reactieproducten)
  2. Soort stof (stabiele=inerte stof zal niet reageren een instabiele snel) 
  3. Concentratie (hoger-->  meer kans op meer effectieve botsingen)
  4. Verdelingsgraad(fijner =meer contactoppervlak-> meer effectieve botsingen)
  5. Katalysator(=stof die deeltjes beter in contact met elkaar brengt--> de activeringsenergie wordt verlaagd --> reactie komt sneller/makkelijker op gang. Let op: de katalysator wordt zelf nooit verbruikt!)

Slide 42 - Tekstslide

Invloed factoren reactiesnelheid in dagelijks leven  
  • bacteriën vermeerderen het snelst tussen 10 en 40C --> voedsel kun je beter bewaren bij lage temperaturen of als ze tot boven 75 o C verhit worden(= temperatuur)
  • hoge concentraties zuur/zout/suiker verminderen de bacterie groei
  • enzymen (=katalysatoren) in je lichaam zijn nodig om voedsel te kunnen verteren en medicijnen goed op te nemen
  • een blok hout krijg je niet aangestoken, houtsnippers wel (=verdelingsgraad)

Slide 43 - Tekstslide