2HV Lezen H3 - tekstverbanden (2)

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
- weet je wat een doel-middel-, vergelijkend en een samenvattend verband is en ken je de bijbehorende signaalwoorden.
- kan je een zin maken met de nieuwe signaalwoorden.

Slide 3 - Tekstslide


Wat is een tekstverband?

Slide 4 - Open vraag

Waaraan herken je een tekstverband?

Slide 5 - Open vraag

timer
1:00
Welke tekstverbanden ken je?

Slide 6 - Woordweb

Welke tekstverbanden ken je?

  • opsommend verband
  • tegenstellend verband
  • chronologisch verband
  • toelichtend verband
  • voorwaardelijk verband
  • redengevend verband

Slide 7 - Tekstslide

Julia houdt van zonnen, daarom heeft ze een vakantie naar Spanje geboekt.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
tegenstellend verband

Slide 8 - Quizvraag

Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet kon doorgaan.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
vergelijkend verband

Slide 9 - Quizvraag

H2: Tekstverband

Bij een concluderend verband wordt een conclusie getrokken uit eerdere informatie in de tekst.


Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.


Een oorzakelijk verband toont waardoor iets gebeurt (buiten iemands wil).


Signaalwoorden
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al


omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij

doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

Slide 10 - Tekstslide

H3: Tekstverband

Een doel-middelverband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.

Signaalwoorden


opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van


Slide 11 - Tekstslide

Doel-middelverband
De bezorger heeft de bakfiets nodig om de maaltijden te bezorgen.
Doel = maaltijden bezorgen
Middel = bakfiets

Slide 12 - Tekstslide

Maak nu zelf een zin met een doel-middel verband

Slide 13 - Open vraag

H3: Tekstverband

Een vergelijkend verband laat een verschil of een overeenkomst zien.

Signaalwoorden


in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals – ook de vergrotende trap: meer / groter / beter enz. dan

engevat, met andere woorden, al met al

Slide 14 - Tekstslide

Vergelijkend verband
Die jongen uit de eerste klas is een kop groter dan die jongen uit de tweede klas.
Het verschil tussen de twee jongens is de grootte, de ene jongen is een kop groter dan de andere jongen.

Slide 15 - Tekstslide

Bij een vergelijkend verband gebruik je als signaalwoord ....
A
bijvoorbeeld
B
zo, zoals, evenals
C
want, omdat
D
mits, tenzij

Slide 16 - Quizvraag

Maak nu zelf een zin met een vergelijkend verband

Slide 17 - Open vraag

H3: Tekstverband

Bij een samenvattend verband wordt een verkorte weergave van informatie uit de tekst gegeven.


Signaalwoorden


kortom, samengevat, met andere woorden, al met al

Slide 18 - Tekstslide

Samenvattend verband
De uitvinder houdt zijn octrooi. 'Het is onzin dat iedereen een beschuit met een inkeping had kunnen bedenken. Dat het moeilijk is om beschuit uit de rol te krijgen, was al lang bekend, maar voor mijn uitvinding zijn bakkers nooit op deze oplossing gekomen', aldus Tempels. Al met al is hij content met de uitspraak.
Middel = bakfiets

Slide 19 - Tekstslide

Maak nu zelf een zin met een samenvattend verband

Slide 20 - Open vraag

Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.
Tekstverband?
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Concluderend verband

Slide 21 - Quizvraag

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
vergelijkend verband

Slide 22 - Quizvraag

Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
vergelijkend verband

Slide 23 - Quizvraag

Welke zin geeft GEEN vergelijkend verband aan?
A
Mijn broertje is groter dan ik ben.
B
Vergeleken met hem, ben ik maar klein.
C
Dankzij mijn moeder kan ik goed lezen.
D
Hij is fietsenmaker, net als zijn vader.

Slide 24 - Quizvraag

Ik heb bijles opdat ik een voldoende haal voor Frans.
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband

Slide 25 - Quizvraag

Mijn broertje is net zo oud als jouw zusje.
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband

Slide 26 - Quizvraag

Welke vragen heb je nog?

Slide 27 - Open vraag

Huiswerk
Hoofdstuk 3 - Lezen (blz. 76 t/m 77)

Tekstverbanden en signaalwoorden
Opdracht 1

Slide 28 - Tekstslide