Werkwoordspelling les 2

• Nederlands
• Spelling
• Basisschool
• Praktijkonderwijs
• Groep 6
• Leerjaar 1

Werkwoordspelling

Tegenwoordige tijd

redden (tt) Jij ... die kat uit de boom.

1. red
2. redt
3. redden
4. redd

maken (tt) Jij ... het cadeau open.

ontmoeten (tt) Pieter ... nieuwe mensen.

1. ontmoet
2. ontmoedt
3. ontmoed
4. ontmoette

vegen (tt) Harry en Henk ... het plein schoon.

verwarmen (tt) De verwarming ... het lokaal.

1. verwarm
2. verwarmt
3. verwarmd
4. verwarmdt

vullen (tt) Sifra ... het formulier in.

gooien (tt) ... ik de bal zo goed?

1. gooi
2. gooit
3. gooien
4. gooid

voetballen (tt) De jongens ... op zaterdag met vrienden.

reizen (tt) De juf ... in de vakantie naar Oostenrijk.

1. reiz
2. reizt
3. reizd
4. reist

bedanken (tt) Wij ... hem voor de uitleg..

wachten (tt) Jij ... op mij.

1. wacht
2. wachtten
3. wachten
4. wachtte

oefenen (tt) Mira ... met fietsen.

genieten (tt) Claudia ... van haar ijsje.

1. geniet
2. geniett
3. genoot
4. geniette

kennen (tt) Jip ... een mooi verhaal.

vissen (tt) Jelmer ... in het water

1. vis
2. visst
3. vist
4. vissen

fietsen (tt) Jullie ... door de regen

kijken (tt) Kaj... door zijn VR-bril.

1. keek
2. kijkt
3. kijk
4. kijken

kickboksen (tt) Amy ... erg goed.

rijden (tt) Mila ... graag op Spetter.

1. rijd
2. rijt
3. rij
4. rijdt

verstoppen (tt) Mustafa ... zijn bril achter het bed.