NN H1 : Leesteksten verkennen

Doelen: 
- Je herkent het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst.
- Je weet wat een schrijver met zijn tekst wil bereiken en voor wie de tekst bedoeld is.
- Je weet waarop je moet letten, als je wilt weten of de informatie in een tekst betrouwbaar is.
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Doelen: 
- Je herkent het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst.
- Je weet wat een schrijver met zijn tekst wil bereiken en voor wie de tekst bedoeld is.
- Je weet waarop je moet letten, als je wilt weten of de informatie in een tekst betrouwbaar is.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Onderwerp van een tekst
  • Het onderwerp geeft in één woord of in een aantal woorden aan waar de tekst over gaat.
  • Het onderwerp is nooit een hele zin.
  • Je kunt het onderwerp vaak al uit de titel halen.
  • Vaak wordt het onderwerp letterlijk herhaald in de tekst.
  • In de inleiding wordt meestal het onderwerp genoemd.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het 'onderwerp' van een tekst?
A
Dit vertelt in enkele woorden waar tekst over gaat.
B
Geeft de conclusie van de tekst.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
straf voor circus
B
Tjechisch circus
C
vergeten krokodil
D
verwaarlozing

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
biologische scharreleieren
B
eieren
C
test consumentenbond

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
geldverspilling
B
energieverspilling
C
het weggooien van eten
D
de Weggooitest

Slide 7 - Quizvraag


Het onderwerp van een tekst...

timer
0:20
A
beschrijft in één zin of in een paar zinnen waarover de tekst gaat.
B
beschrijft in één alinea waarover de tekst gaat.
C
beschrijft in één woord of in een paar woorden waarover de tekst gaat.
D
beschrijft de inleiding van een tekst.

Slide 8 - Quizvraag

Hoofdgedachte
  • De hoofdgedachte van een tekst geeft in één zin de belangrijkste informatie uit de tekst weer.
  • Het is dus de kortst mogelijke samenvatting van een tekst.
  • Je kunt de hoofdgedachte formuleren door antwoord te geven op de vraag: Wat zegt de schrijver over het onderwerp?
  • Vaak vind je de hoofdgedachte in de inleiding van een tekst.

Slide 9 - Tekstslide


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 10 - Quizvraag

De hoofdgedachte is:
A
een ander woord voor onderwerp
B
altijd te vinden in de titel van de tekst
C
De kortste samenvatting van de tekst in één zin.
D
Hier heb ik echt nog nooit van gehoord.

Slide 11 - Quizvraag

Tekstdoel
  • Elke tekst heeft een bepaald doel. De doelen kunnen zijn:
  • Informeren (informatie geven, geen mening)
  • Instrueren (stap voor stap vertellen hoe iemand wat moet doen)

  • Overtuigen (betogen, een mening met argumenten, recensies)

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeelden
Informeren: nieuwsbericht, achtergrondartikel, bijsluiter medicijn, brochure, voorlichtingsfolder.

Instrueren: recept, handleiding, gebruiksaanwijzing.

Overtuigen: betoog, ingezonden brief.


Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video


Wat is het doel van deze tekst?
A
informeren
B
overtuigen
C
instrueren

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het doel van deze tekst?
A
informeren
B
instrueren
C
instructeren

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het doel
van deze tekst?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instrueren

Slide 17 - Quizvraag

Inleiding, middenstuk en slot
- Het eerste deel van een tekst is de inleiding.

- Het middenstuk is het grootste gedeelte van de tekst met de meeste informatie. Het bestaat vaak uit meerdere alinea's.

- Het slot is het laatste stukje van een tekst. Daarin wordt de belangrijkste informatie herhaald.


Slide 18 - Tekstslide

Kies het juiste antwoord:

In een inleiding / middenstuk / slot van een tekst maak je kennis met het onderwerp
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot

Slide 19 - Quizvraag

Alle teksten hebben een inleiding, middenstuk en slot
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Wat is waar?
A
Een inleiding bestaat uit één zin
B
In het slot wordt het belangrijkste herhaald

Slide 21 - Quizvraag

Wat is waar?
A
Het middenstuk is het grootste gedeelte van de tekst
B
Het eerste deel van een tekst is het slot

Slide 22 - Quizvraag

Deelonderwerpen
In het middenstuk van een tekst worden verschillende deelonderwerpen behandeld. Een deelonderwerp kan uit één of meerder alinea's bestaan. 

Om de deelonderwerpen te vinden lees je de tekst globaal. 
Je leest dan de eerste en de laatste zin van een alinea.

Slide 23 - Tekstslide

Wat zijn de deelonderwerpen in deze tekst
(twee antwoorden goed)
A
Ongelukken met fatbikes
B
Minimum leeftijd
C
Helmplicht
D
Regels voor fatbikes

Slide 24 - Quizvraag