voorbereiding toets t2-t3-t4

Havo 4 Biologie 
Test Kennisbasis
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Havo 4 Biologie 
Test Kennisbasis

Slide 1 - Tekstslide


Men vergelijkt de blaadjes aan één kastanjeboom. De bladeren zijn niet allemaal even groot.
Is bij een klein blad het fenotype anders dan bij een groot blad? En het genotype?
A
A
Alleen het genotype is anders
B
Alleen het fenotype is anders
C
Zowel het fenotype als genotype zijn anders
D
Fenotype en genotype zijn bij beide gelijk

Slide 2 - Quizvraag


Een erwtenplant met een homozygote aanleg voor gele zaden wordt gekruist met een erwtenplant met een homozygote aanleg voor groene zaden. De F1-planten dragen alleen gele erwten.
De aanleg voor geel is dan:
A
A
dominant overervend
B
recessief overervend
C
intermediair overervend
D
heterozygoot overervend

Slide 3 - Quizvraag


Welke van de vier beweringen over geslachtschromosomen is juist?
A
A
Alle chromosomen in een voortplantingscel zijn geslachtschromosomen
B
Alle chromosomen in alle cellen van de voortplantingsorganen zijn geslachtschromosomen
C
Geslachtschromosomen komen voor in alle cellen
D
Geslachtschromosomen komen alleen voor in voortplantingscellen

Slide 4 - Quizvraag


Sikkelcelanemie
Sikkelcelanemie is  een erfelijke vorm van bloedarmoede. Uit het bloedonderzoek kan blijken dat een kind sikkelcelanemie heeft, ook als beide ouders het niet hebben. Ook kan blijken dat de zoon of dochter drager is van de aandoening.
Wat kun je uit bovenstaande gegevens afleiden over de overerving van sikkelcelanemie?

A
A
De ziekte erft autosomaal over en is dominant
B
De ziekte erft autosomaal over en is recessief
C
De ziekte erft X-chromosomaal over en is dominant
D
De ziekte erft X-chromosomaal over en is recessief

Slide 5 - Quizvraag


Een fruitvlieg met een zwart lichaam wordt gekruist met een fruitvlieg met een grijs lichaam. Alle fruitvliegjes van de F1 zijn grijs. Deze F1-vliegjes worden onderling gekruist. Van de 41 vliegjes van de F2 zijn er 30 grijs en 11 zwart.
Hoeveel van de 30 grijze individuen van de F2 zullen er, naar verwachting, heterozygoot zijn?

A
A
0
B
15
C
20
D
30

Slide 6 - Quizvraag


Welke bloedgroep kunnen de kinderen van een man met bloedgroep A en een vrouw met bloedgroep AB hebben?
A
A
alleen AB
B
alleen A of B
C
alleen A of B of AB
D
A of B of AB of O

Slide 7 - Quizvraag


Bij katten wordt lang haar veroorzaakt door een recessief allel (a) en kort haar door een dominant allel (A).
Een heterozygoot kortharig vrouwtje paart met een heterozygoot kortharig mannetje. Wat is het percentage van de jongen dat langharig zal zijn?
A

Slide 8 - Open vraag


Een vrouw met blauwe ogen en een man met bruine ogen krijgen een kind met blauwe ogen.Het allel B voor bruine ogen is dominant over b (blauwe ogen). 
Wat is het genotype van de vader?

A

Slide 9 - Open vraag


Welk zoogdier is het meest verwant met het paard: de hond of het varken? 
Leg je antwoord uit.

B

Slide 10 - Open vraag


Een bosuil heeft bruine óf grijze veren, niet alle twee. De kleur is erfelijk, waarbij de grijze veren dominant zijn. Vooral in strenge winters met veel sneeuw gaan er meer bruine uilen dood. Maar nu de winters warmer worden, is de populatie bruine bosuilen flink toegenomen. Leg uit hoe dit komt met behulp van de evolutie theorie (VSR).



B

Slide 11 - Open vraag

Hieronder staat een diagram dat de hoeveelheid DNA per cel aangeeft voor, tijdens en na delingen.
Met nummers zijn verschillende tijdvakken aangegeven.
In welk tijdvak of in welke tijdvakken vindt de replicatie (verdubbeling) plaats?

Slide 12 - Open vraag

Geeft de grafiek mitose of meiose aan? Leg uit hoe je dit zien in de grafiek?

Slide 13 - Open vraag

Bij welk proces treedt bij de meeste dieren meiose op?
A
bij de versmelting van voortplantingscellen
B
bij ongeslachtelijke voortplanting
C
bij de delingen in de huid en andere organen
D
bij de vorming van gameten

Slide 14 - Quizvraag

Waar hoort deze formule bij?
2n --> n + n
A
Mitose
B
Meiose I
C
Meiose II
D
Bevruchting

Slide 15 - Quizvraag

Het schema hiernaast stelt een stadium voor van de meiose van een cel van een diploïd organisme.
Is dit stadium van de meiose I of van de meiose II?
Hoe groot is n bij dit organisme?
A
meiose II en n = 2
B
meiose I en n = 4
C
meiose II en n = 4
D
meiose I en n = 2

Slide 16 - Quizvraag

Zet de afbeeldingen in de juiste volgorde.
A
4-3-2-1
B
4-2-1-3
C
2-4-1-3
D
4-2-3-1

Slide 17 - Quizvraag

In het DNA van een bepaalde bacterie zit 16 % Adenine.
Wat is het percentage Guanine in die bacterie?

A
16%
B
64%
C
32%
D
Kan je niet weten.

Slide 18 - Quizvraag

Welke deling noemt men ook wel de reductiedeling?
A
mitose
B
meiose I
C
meiose II

Slide 19 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met: een cel is 2n?
A
De cel heeft chromosomen met twee chromatiden
B
De cel heeft twee chromosomen.
C
De cel heeft n paren chromosomen
D
De cel heeft twee paar chromosomen.

Slide 20 - Quizvraag


Gekoppelde genen 
 




A
0
B
1/8
C
1/4
D
1/2

Slide 21 - Quizvraag


Siervruchten
Drie soorten siervruchten zijn Cucurbita maxima, Cucurbita lagenaria en Cucurbita pepo. Curcurbita maxima is inmiddels een uitgestorven soort. Van deze siervrucht zijn alleen fossielen gevonden.

Behoren Cucurbita maxima en Cucurbita lagenaria tot dezelfde soort? Leg je antwoord uit.



Slide 22 - Open vraag


Een letale factor
Het allel B is X-chromosomaal en dominant. Wanneer het recessieve allel b ontbreekt, is er sprake van een letale factor. Wanneer het dominante allel enkelvoudig voorkomt, is het niet dodelijk. Een mannetjesmuis met dit dominante allel wordt gekruist met een vrouwtjesmuis met deze dominante eigenschap.

Welke geslachtsverhouding vrouw : man kun je verwachten bij het grote aantal jongen dat ze krijgen? 


A
1 : 1
B
1 : 2
C
2 : 1
D
3 : 1

Slide 23 - Quizvraag


Ziekte van Huntington
Mensen die lijden aan de ziekte van Huntington weten dit vaak pas op latere leeftijd. De ziekteverschijnselen komen namelijk pas tot uiting rond het veertigste levensjaar. De ziekte van Huntington is een dominant overervende aandoening.
Friso is heterozygoot voor het allel van de ziekte van Huntington. Het gen ligt niet op het X-chromosoom. Zijn vrouw Ellis heeft deze aandoening niet. 
Hoe groot is de kans dat hun dochter de ziekte heeft?


A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 24 - Quizvraag

Juist 
Onjuist
Mitose en meiose
Hieronder staan 4 beweringen. Bepaal of de bewering juist of onjuist is en sleep naar het bijbehorende vak:

door mitose worden de geslachtscellen gevormd
nadat een eicel bevrucht is, vindt meiose plaats
tijdens de S fase wordt de hoeveel DNA in de cel verdubbeld
de mitose is onderdeel van de celcyclus 

Slide 25 - Sleepvraag


Een verwantschapsschema 

Welke soort komt in aanmerking als gemeenschappelijke voorouder van de soorten 11 en 12?




A
soort 1
B
soort 2
C
soort 3
D
soort 7

Slide 26 - Quizvraag


Populaties

Welke verzameling van organismen kan een populatie vormen?



A
alle verschillende grassoorten in een weiland
B
alle Grévyzebra’s in Afrika
C
alle grote poelslakken in een vijver
D
alle waterplanten in een vijver

Slide 27 - Quizvraag


Een verwantschapsschema

In de afbeelding is in een verwantschapsschema de afstamming van een aantal soorten weergegeven.
Welke soort is eerder ontstaan, soort 3 of soort 7?




A
soort 3
B
soort 7

Slide 28 - Quizvraag


Mitose
Een menselijke cel bevat 46 chromosomen. Hoeveel chromatiden bevat een menselijke cel maximaal tijdens de mitose?

Slide 29 - Open vraag


Homologe ontwikkeling in de evolutie

Welke van de deze structuren zijn homoloog?
 

 



A
de vleugels van nachtegalen en sprinkhanen
B
de voorpoten van vleermuizen en walvissen
C
het hart van kevers en hagedissen
D
het skelet van krabben en schildpadden

Slide 30 - Quizvraag


 Huidcellen als visvoer 
De vissenpopulatie die nu in de warmwaterbronnen leeft, heeft zich aangepast aan het eten van menselijke huidcellen.
Er wordt door wetenschappers gesuggereerd dat de vissen in de warmwaterbronnen als gevolg van hun voedselspecialisatie tot een nieuwe soort zullen evolueren.

Wanneer kunnen de vissen in deze populatie tot een nieuwe soort worden gerekend?


Slide 31 - Open vraag


Vachtkleur bij konijnen
Bij een konijnenras wordt de vachtkleur bepaald door multipele allelen. De allelen hebben volgende volgorde van dominantie (het meest dominante allel staat vooraan): A (agouti) > ach (chinchilla) > ah (Himalaya) > a (albino).
Een fokker kruist een fenotypische agouti rammelaar (mannetje) en een Himalaya voedster (vrouwtje). Dat levert 100% agouti konijntjes op.
Welke van de volgende kruisingen kan dit zijn geweest?




A
B
C
D

Slide 32 - Quizvraag

24) Mitose
Zet de fasen van de mitose in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
6

Slide 33 - Sleepvraag