passé composé ch5

 Passé composé
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

 Passé composé

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling chapitre 1: Présent, Passé composé 
- Présent : Heden ( ik zing)
- Passé composé: Voltooid tegenwoordige tijd ( ik heb gezongen)

- Présent: Je chante
- Passé composé: J'ai chanté

Slide 2 - Tekstslide

Passé composé
Iets dat in het verleden is afgerond = voltooid tegenwoordige tijd

ik heb gegeten = j'ai mangé
ik ben gegaan = je suis allé

Slide 3 - Tekstslide

Hoe maak je een Passé composé?
A
avoir + ww op é
B
aller + ww op é
C
faire + ww op é
D
avoir

Slide 4 - Quizvraag

Vul het rijtje van avoir in!

Slide 5 - Open vraag

Welke zin staat in de voltooide tijd?
A
ik heb gespeeld
B
ik speelde
C
ik zal spelen
D
ik speelde

Slide 6 - Quizvraag

Tu (écouter)
A
as écouté
B
a écouté
C
ont écouté
D
e écouté

Slide 7 - Quizvraag

ils (regarder)
A
a regardé
B
ont regardé
C
e regardé
D
ent regardé

Slide 8 - Quizvraag

Wij hebben gewoond
A
vous avez habité
B
nous sommes habité
C
nous avons habité
D
nous habitons

Slide 9 - Quizvraag

Hoe maak je de passé composé?
Hfd 1: avoir + voltooid deelwoord (é)
Hfd 5: avoir / etre + voltooid deelw. (NL: hebben/zijn + vld deelw.)

voltooid deelwoord:
ww op -er = é (regarder (kijken) = regardé (gekeken))

wanneer avoir of etre?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Vul het rijtje van être in!

Slide 12 - Open vraag

Hoe maak je de passé composé?
A
avoir + voltooid deelw.
B
etre + voltooid deelw.
C
avoir of etre + voltooid deelw.
D
avoir en etre + voltooid deelw.

Slide 13 - Quizvraag

Ik ben gegaan
A
je suis allé
B
j'ai allé
C
je vais allé
D
je fais allé

Slide 14 - Quizvraag

wij hebben gegeten
A
nous avons mangé
B
on a mangé
C
nous sommes mangé
D
on est mangé

Slide 15 - Quizvraag

wij zijn geweest
A
Nous sommes été
B
Nous avons été
C
Vous êtes été
D
On est été

Slide 16 - Quizvraag

Vergeet de uitzonderingen niet!
être = j'ai été (ik ben geweest)
faire = j'ai fait ( ik heb gedaan/gemaakt)
avoir = j'ai eu (ik heb gehad)
vouloir = j'ai voulu (ik heb gewild)
pouvoir = j'ai pu (ik heb gekund/gemogen)

Slide 17 - Tekstslide

Kijk naar het volgende plaatje
probeer zoveel mogelijk werkwoorden te onthouden!

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Welke werkwoorden worden met être vervoegd?

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

nous (regarder) = kijken
A
nous avons regardé
B
nous sommes regardé

Slide 22 - Quizvraag

vous (finir) = eindigen
A
vous avez fini
B
vous êtes fini

Slide 23 - Quizvraag

ils (commencer) = beginnen
A
ils ont commencé
B
ils sont commencé

Slide 24 - Quizvraag

tu (perdre) = verliezen
A
tu as perdu
B
tu es perdu

Slide 25 - Quizvraag

elles (retourner) = terugkomen
A
elles ont retourné
B
elles sont retournées

Slide 26 - Quizvraag

Ils (tomber)

Slide 27 - Open vraag

elle (arriver)

Slide 28 - Open vraag

elles (être)

Slide 29 - Open vraag

Questions?

Slide 30 - Tekstslide

Fin!

Slide 31 - Tekstslide