3F Werkwoordspelling tt, vt

Deze les
  • Werkwoordspelling: herhaling tegenwoordige tijd (tt).

Leerdoelen:
  • je weet hoe je deze tijd vormt;
  • voorbereiding op het instellingsexamen schrijven.

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Deze les
  • Werkwoordspelling: herhaling tegenwoordige tijd (tt).

Leerdoelen:
  • je weet hoe je deze tijd vormt;
  • voorbereiding op het instellingsexamen schrijven.

Slide 1 - Tekstslide

Introductie
In iedere tekst die je schrijft, gebruik je (werkwoord)spelling. Een foutloze tekst komt professioneler over. Natuurlijk is de spellingchecker op je laptop een goed hulpmiddel, maar die haalt niet alle foutjes eruit! Je docent laat een tekst zien die volledig wordt goedgekeurd door de spellingchecker van Word, maar toch vol fouten zit. Zelf goed kunnen schrijven blijft dus belangrijk. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Welk werkwoord geeft de tijd aan waarin de zin staat? (VT, TT)
timer
0:20
A
Het voltooid deelwoord
B
Het bijvoeglijk naamwoord
C
Het hele werkwoord
D
De persoonsvorm

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Pv tt

Slide 6 - Tekstslide

timer
0:40
Beste manier om
pv te vinden

Slide 7 - Woordweb

Persoonsvorm
Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

 - Tijd veranderen > Hij loopt naar huis – Hij liep naar huis.

Werkwoord dat verandert = persoonsvorm! 

Slide 8 - Tekstslide

timer
0:40
Zin met hij-vorm,
zonder 'hij'!

Slide 9 - Woordweb

Persoonsvorm tt
Enkelvoud 
  • ik-vorm =     Ik loop naar huis.
  • hij-vorm =   Het meisje loopt naar huis. [ik-vorm + t]
        (hij-vorm ook bij: iedereen, men, niets, Sharon, etc.)

Meervoud
  •  wij-vorm =  Mijn ouders lopen naar huis. [infinitief/hele ww]

Slide 10 - Tekstslide

Persoonsvorm tt
Denk eraan: bij gebiedende wijs en je/jij achter de pv --> ik-vorm
  • Loop door! Sta stil! Luister! (gebiedende wijs)
  • Vind je Ajax ook de beste voetbalclub? (je achter de pv)

Hoe weet je welke vorm je moet gebruiken?
1. Kijk eerst naar het onderwerp van de zin.
2. Bepaal daarna of je de ik-/hij- of wij-vorm moet gebruiken.

LET OP: IN DE TT KRIJG JE NOOIT +DT!!!

Slide 11 - Tekstslide

Vind je broer haar leuk?
Vindt je broer haar leuk?

Slide 12 - Woordweb

Persoonsvorm tt
Tip: vul het werkwoord 'lopen' in, als het op een t-klank eindigt. Dan hoor je of er wel geen t achter moet.
  • Vind/vindt je broer haar leuk?

Vul het werkwoord lopen in.
  • Loopt je broer ... --> dus vind +t is de juiste vorm
  • Vindt je broer haar leuk?

Slide 13 - Tekstslide

Jij besteedt veel geld aan kleding.

Welke vorm wordt er gebruikt?
timer
0:20
A
ik-vorm
B
hij-vorm
C
wij-vorm

Slide 14 - Quizvraag

Loop jij even mee?

Welke vorm wordt er gebruikt?
timer
0:20
A
ik-vorm
B
hij-vorm
C
wij-vorm

Slide 15 - Quizvraag

Hij ___ vanavond wat we gaan eten.
timer
0:20
A
bepaald
B
bepaaldt
C
bepaalt

Slide 16 - Quizvraag

___ je zusje morgen 12 jaar?
timer
0:20
A
Word
B
Wordt

Slide 17 - Quizvraag

Waar heb je nog vragen over?

Slide 18 - Open vraag

Aan de slag!
Maken in socrative (Kies: Student Login, room: SCJ):
Opdracht 4 - tegenwoordige tijd

Daarna vragen maken in Taal Integraal:
3F Taalverzorging, Werkwoordspelling, Werkwoordspelling: Theorie en korte oefening, Persoonsvorm tegenwoordige tijd (25 vragen).


Slide 19 - Tekstslide

Einde van de les
Bedankt voor jullie aandacht!

Slide 20 - Tekstslide

Nederlands
Welkom! Fijn dat je er bent.

Slide 21 - Tekstslide

Wat hadden we de
vorige les behandeld?
Wat waren de lesdoelen?

Slide 22 - Woordweb

Deze les
  • Werkwoordspelling: herhaling verleden tijd (vt).

Leerdoelen:
  • je weet hoe je deze tijd vormt;
  • voorbereiding op het instellingsexamen schrijven.

Slide 23 - Tekstslide

Pv vt

Slide 24 - Tekstslide

Stelling: Een zwak werkwoord verandert van klank in de verleden tijd. (Bijv. lopen - liep)
timer
0:20
A
Ja, dat klopt
B
Nee, dat klopt niet

Slide 25 - Quizvraag

Het meisje duikt het water in.
Duikt is .........
timer
0:20
A
een zwak werkwoord
B
een sterk werkwoord

Slide 26 - Quizvraag

De hond blaft al de hele avond.
Blaft is .........
timer
0:20
A
een zwak werkwoord
B
een sterk werkwoord

Slide 27 - Quizvraag

Een zwak werkwoord krijgt .........
timer
0:20
A
in de verleden tijd -de(n) of -te(n) achter de ik-vorm
B
een klinkerverandering in de verleden tijd
C
een klinkerverandering in de tegenwoordige tijd
D
in de verleden tijd -de(n) of -te(n) achter de stam

Slide 28 - Quizvraag

timer
0:40
Hoe vorm je de stam
van een ww?

Slide 29 - Woordweb

timer
0:40
Geef eerst de stam,
dan de ik-vorm van
'lopen'

Slide 30 - Woordweb

Wat is de stam van het werkwoord
vergeven?
timer
0:15
A
vergeef
B
vergeeft
C
vergeven
D
vergev

Slide 31 - Quizvraag

Wat is de stam van het werkwoord verhuizen?
timer
0:15
A
verhuis
B
verhuiz
C
verhuise
D
verhuize

Slide 32 - Quizvraag

vt
‘t kofschip + sisklank

(fietsen)
  1. fiets
  2. De kleuter fietste
        Wij fietsten

  1. Kijk naar de stam.
  2. Laatste letter stam in ‘t kofschip of sis-klank?
      Ja = stam +te(n)
      Nee = stam + de(n)

Slide 33 - Tekstslide

vt
‘t kofschip + sisklank

Woorden met z/v

(verhuizen)
  1. verhuiz
  2. Ik verhuisde

(leven)
  1. lev
  2. wij leefden

  1. Kijk naar de stam.
  2. Laatste letter stam in ‘t kofschip of sis-klank?
      Ja = stam +te(n)
      Nee = stam + de(n)

Slide 34 - Tekstslide

Hij ___ (verven) het huis.
timer
0:15
A
verfte
B
verfde

Slide 35 - Quizvraag

Ik ___ (shoppen) niet in de winkelstraat, maar ik ___ (surfen)
op internet.
timer
0:30
A
shopde - surfde
B
shopte - surfte
C
shopde - surfte
D
shopte - surfde

Slide 36 - Quizvraag


timer
0:20
A
Goed
B
Fout - ontruimten
C
Fout - ontruimden
D
Fout - ontruimde

Slide 37 - Quizvraag

Hij ___ (melden) dat jouw mening zijn keuze ___ (beïnvloeden).
timer
0:30
A
melde - beïnvloede
B
meldde - beïnvloedde
C
melde - beïnvloedde
D
meldde - beïnvloede

Slide 38 - Quizvraag

Waar heb je nog vragen over?

Slide 39 - Open vraag

Aan de slag!
Maken in socrative (Kies: Student Login, room: SCJ):
Opdracht 7 - verleden tijd

Daarna vragen maken in Taal Integraal:
3F Taalverzorging, Werkwoordspelling, Werkwoordspelling: Theorie en korte oefening, Persoonsvorm verleden tijd (40 vragen).


Slide 40 - Tekstslide

Einde van de les
Bedankt voor jullie aandacht!

Slide 41 - Tekstslide