In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Basisstof 4 stambomen en
Basisstof 5 Variatie in genotypen
Slide 1 - Tekstslide
Thema 3 Erfelijkheid
Boek, laptop en etui op tafel.
Leerdoel voor deze les noteren
Aan de slag 20 minuten stil werken
Instructie 20 minuten
Aan de slag 30 minuten fluisterend overleg
timer
20:00
Slide 2 - Tekstslide
Thema 3 Erfelijkheid en evolutie
B1 Genotype en fenotype
B2 Genen
B3 Kruisingen
B4 Stambomen
B5 Variatie in genotypen
B6 Evolutie
B7 Verwantschap
B8 DNA-technieken
Slide 3 - Tekstslide
Wat is het fenotype?
A
De erfelijke informatie op je chromosomen
B
Hoe je eruit ziet
Slide 4 - Quizvraag
Is het genotype van de larve hetzelfde als het genotype van het volwassen dier?
A
Ja
B
Nee
Slide 5 - Quizvraag
Homozygoot of heterozygoot?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
Slide 6 - Quizvraag
Wat is homozygoot dominant?
A
Aa
B
aa
C
AA
D
Aa
Slide 7 - Quizvraag
Bij een runderen is het roodharige allel recessief en het zwartharige allel dominant. Wat is het genotype van een roodharige koe?
A
AA
B
Aa
C
aa
D
AA of Aa
Slide 8 - Quizvraag
Doelen
3.4.1 Je kunt uit een gegeven stamboom afleiden welke genotypen de ouders en/of nakomelingen hebben, welk allel dominant is en welk allel recessief.
3.5.1 Je kunt beschrijven hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat.
3.5.2 Je kunt omschrijven wat een mutatie is en je kunt omschrijven hoe kanker ontstaat.
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
een paar vragen om stambomen te oefenen
Slide 16 - Tekstslide
Wie zijn mannen in deze stamboom?
A
Alle personen weergegeven met een vierkant
B
Alle personen weergegeven met een rondje
Slide 17 - Quizvraag
Het gen voor taaislijmziekte is ...
A
Dominant
B
Recessief
C
Kan ik niet uit deze stamboom halen
D
Nog nooit van die woorden gehoord
Slide 18 - Quizvraag
In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind. Hoe groot is de kans dat dit kind pigment heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%
Slide 19 - Quizvraag
Persoon nummer 4 heeft als enige blauwe ogen (genotype is bb). De rest heeft bruine ogen. Van welke personen in deze stamboom kun je met zekerheid zeggen dat ze het genotype Bb hebben?
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
2 en 5
Slide 20 - Quizvraag
Homozygoot of heterozygoot?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
Slide 21 - Quizvraag
Zie deze stamboom, kan je afleiden welke eigenschap dominant is?
A
Ja, zwart
B
Ja, wit
C
Nee, niet af te leiden
Slide 22 - Quizvraag
3. Wat zijn 4 en 8 van elkaar?
A
Neef en nicht
B
Vader en dochter
C
Oom en nicht
D
Tante en neef
Slide 23 - Quizvraag
Leerdoelen basisstof 5 Variatie in genotypen
- Je kunt beschrijven hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat.
- Je kunt omschrijven wat een mutatie is en je kunt omschrijven hoe kanker ontstaat.
Slide 24 - Tekstslide
Ongeslachtelijke voortplanting
Een deel van het organisme groeit uit tot een nieuw individu
Stekken, knollen, weefselkweek
Groei vindt plaats door mitose
Genotype van ouder is gelijk aan de nakomelingen
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Geslachtelijke voortplanting
Versmelten van twee geslachtscellen (eicel+zaadcel)
Door reductiedeling bevatten geslachtcellen verschillende allelen
Afhankelijk van toeval
Genotype van ouders is verschillend van de nakomelingen
Variatie in genotype dus!
Slide 27 - Tekstslide
Mutatie
= Een plotselinge verandering van het genotype
Voorbeeld:
Een individu van wie een gemuteerd gen tot uiting komt in het fenotype = mutant
Slide 28 - Tekstslide
Albino/ albinisme
Een mutatie (verandering) in het gen voor pigment in je huid haren veroorzaakt albinisme.
Albino --> geen pigment aanmaken en de huid en haren zijn helemaal kleurloos.
Iemand met albinisme noem je een mutant.
Slide 29 - Tekstslide
Albinisme en pigmentmutatie
Slide 30 - Tekstslide
Albinisme ontstaat al
in geslachtscel
Slide 31 - Tekstslide
In lichaamscellen
Als een mutatie optreedt in één lichaamscel heeft dit meestal geen gevolgen
Het genotype van alle andere lichaamscellen blijft hetzelfde
Slide 32 - Tekstslide
In geslachtscellen
Kan dit wel grote uitwerking hebben
Als betrokken bij bevruchting
Elke lichaamscel van de nakomeling bevat dan het gemuteerde gen
Slide 33 - Tekstslide
Mutagene invloeden
= Stralingen en chemische stoffen (dus van buitenaf!) die invloed hebben op mutaties
Radioactieve straling
Röntgenstraling
Ultraviolette straling
Chemische stoffen:
Sigarettenrook
Asbest
Slide 34 - Tekstslide
Ontstaan van kanker
Ergens in het lichaam gaat een cel ongeremd delen
Oorzaak: door mutatie veranderen cel eigenschappen (geen stop)
Er ontstaat een gezwel en de bouw van het weefsel wordt verstoord
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Video
Kennisvragen
Slide 37 - Tekstslide
Wat is ongeslachtelijke voortplanting?
A
Voortplanting door seks
B
Voortplanting zonder seks
C
Voortplanting zonder geslachtscellen
D
Voortplanting met geslachtscellen
Slide 38 - Quizvraag
Ongeslachtelijke voortplanting is met
A
eicellen
B
stuifmeelkorrels
C
beide
D
beide niet
Slide 39 - Quizvraag
Bij geslachtelijke voortplanting hebben de nakomelingen...
A
variatie in genotype en fenotype
B
variatie in genotype maar gelijk fenotype
C
hetzelfde fenotype en een ander genotype
D
allemaal hetzelfde genotype en fenotype
Slide 40 - Quizvraag
Wat is een mutatie?
A
Een plotselinge verandering van het genotype
B
Een plotselinge verandering van het fenotype
C
Door straling krijg je een gek uiterlijk
D
Kankercellen
Slide 41 - Quizvraag
Bij welke soort cellen heeft een mutatie het grootste gevolg?
A
1 lichaamscel
B
1 geslachtscel
Slide 42 - Quizvraag
Mutagene invloeden zijn stoffen van buitenaf die invloed hebben op mutaties. Ken je voorbeelden?