Hoofdstuk 2 op weg naar democratie

De 19e eeuw 
Een Nieuwe grondwet

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

De 19e eeuw 
Een Nieuwe grondwet

Slide 1 - Tekstslide

Nederland 1848 tot 1914
par. 2.2. De grondwet van 1848; liberalisme, parlement grondrechten

par. 2.4. Het Feminisme; algemeen (vrouwen)kiesrecht en emancipatie
par. 2.5. Het Algemeen Kiesrecht socialisme, Arbeidersbeweging en algemeen kiesrecht.
2.3. par.  Het ontstaan van de Verzuiling; christelijke politiek, Schoolstrijd en Verzuiling

Slide 2 - Tekstslide

De grondwet van 1848; 

Het Verhaal van Nederland Koning Willem I
Het Verhaal van Nederland 
Koning Willem III
Hoofdstuk 1. de Liberale Grondwet van 1848; Rudolph jan Thorbecke de liberale minister, die in 1848 de nieuwe grondwet schrijft, ten koste van de macht van koning Willem II. Parlementaire inspraak, scheiding der machten en (beperkte) democratie door censuskiesrecht volgen...


Lees par. 2.2. de grondwetswijziging van 1848, Theorie D 
"de Grondwet als moeder aller wetten.
Maak van 2.2. opdrachten B. vraag 3, 4 en 6. vragen 10 t/m 13, 15, 17 en 20

Slide 3 - Tekstslide

3

Slide 4 - Video

00:40
Voorkennis:
Film over de periode (70 jaar voorafgaande aan de nieuwe grondwet van 1848 
Lees de tekst die hieronder staat en beantwoord dan de 5  vragen die deze dia afsluiten, voordat je het filmpje gaat bekijken.
(zoek zo nodig eerst de antwoorden op in je boek, internet of elders.. Schrijf je antwoorden in je schrift.)
- In de periode tussen het einde van de Franse bezetting in 1815 en de invoering van de grondwet van 1848 regeerden de Nederlandse Monarchen als een soort dictators. De koning moest gehoorzamen aan de oude grondwet van 1815, maar hierin stond dat de koning bijna alles alleen mocht beslissen, er geen scheiding der machten was en hij zelf zijn ministers uit het parlement mocht benoemen en ontslaan.  De grondrechten en democratie die tijdens de Franse bezetting n.a.v. de Franse revolutie ook in Nederland waren ingevoerd, werden in 1815 nagenoeg geheel afgeschaft. De Koning bepaalde wat er gebeurde.
- Er vonden in deze periode echter een aantal zaken plaats die in de filmpje worden vertoond, waardoor vele Nederlanders in 1848 vonden dat de macht van de koning moest worden beperkt en grondrechten moesten worden gegarandeerd.  Dit zorgde er uiteindelijk voor dat koning Willem II bereid bleek de nieuwe grondwet te accepteren en daarmee zijn macht te verspelen.
1. Wat is een monarchie en wat is het verschil met een dictatuur? 
2. Wat is een parlement en wat heeft dit met een democratie te maken?
3. Wat zijn grondrechten en waarom kunnen deze alleen bestaan als er scheiding der machten is?
4. Waarom zorgde de grondwet van 1848 dat de koning van Nederland eigenlijk geen echte monarch meer was.

Slide 5 - Tekstslide

12:00
In dit filmpje worden drie kwesties getoond die de positie van het Nederlands koningshuis in 1848 uiteindelijk erg verzwakt hebben en de invoering van de grondwet mede mogelijk hebben gemaakt,
leg per gebeurtenis uit waarom ?
1. de Franse revolutie in 1789 in Frankrijk.
2. het vertrek van stadhouder Willem V uit Nederland in 1795.
3. De afscheiding van België onder koning Willem I tot een zelfstandig land.

Slide 6 - Open vraag

15:10
Welke van de onderstaande antwoorden past het beste bij het begrip parlementaire democratie?
A
Een land dat geregeerd wordt door een koning die moet luisteren naar zijn parlement en gehoorzaam is aan de grondwet.
B
een land waarin alle burgers mogen stemmen op wie zij in het parlement willen en waar grondrechten voor elke burger hetzelfde zijn.
C
Een land waarin de koning zich moet houden aan de grondwet, het parlement het land regeert, de burgers grondrechte hebben en de macht gescheiden is.
D
Een land waarin de koning samen met het parlement regeert, dat wordt gekozen door alle mannelijke burgers en waar de overige burgers grondrechten en scheiding der machten hebben.

Slide 7 - Quizvraag

Welke Bestuurlijke veranderingen bracht de grondwetswijziging van 1848
A
De Koning en Koningin regeerden samen het land, volgens de grondwet, waarbij de burgers van Nederland samen het werk deden en de belasting betaalden.
B
De Koning had door de grondwetswijziging veel minder macht gekregen. De macht lag nu bij het parlement en de liberale ministers . Dit was door de grondwet zo bepaald.
C
De Conservatieven kregen na de grondwetswijziging van 1848 de meeste macht in het Parlement. Samen met de Koning regeerden zij het land.
D
Nederland werd na de grondwetswijziging van 1848 een democratie waarbij alle mannen van boven de 18 jaar mochten stemmen dat noemen we Censuskiesrecht.

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekenen de onderstaande begrippen?
1. Conservatieven
B. Liberalen
A
1. Dat zijn mensen die vinden dat mannen en vrouwen gelijk zijn en dus evenveel rechten moeten hebben 2. Dat zijn mensen die vinden dat iedereen vrij moet zijn.
B
1. Dat zijn mensen die vinden dat alles bij het oude moet blijven, zoals het altijd is geweest. 2. Dat zijn mensen die vinden dat alles moet veranderen.
C
1. dat zijn mensen die vinden dat iedereen gelijkwaardig is en dus ook evenveel invloed en macht moet hebben. 2. Dat zijn mensen die vinden dat iedereen moet kunnen stemmen.
D
1. dat zijn mensen die vinden dat alles bij het oude moet blijven, zoals het altijd is geweest. 2. Dat zijn mensen die vinden dat iedereen zoveel mogelijk vrijheid moet hebben en de regering zich dus zo weinig mogelijk met hen moet bemoeien.

Slide 9 - Quizvraag

Waarom is de grondswetswijziging van 1848 nog steeds de belangrijkste wetswijziging die Nederland in haar geschiedenis heeft gekend.

Slide 10 - Open vraag

De Vier zuilen
Katholieken De Paus, Kerk, onderwijs op basis van (eigen) geloof.
Protestant De Bijbel, kerk, onderwijs op basis van (eigen) geloof
Liberaal Vrijheid, overheid bemoeit zich weinig met burger, openbaar onderwijs
Socialist. Gelijkheid, overheid regelt en beschermt de burger, openbaar onderwijs

Maak de vragen uit de bijlage van vandaag in magister over par. 2.3.,  vraag 1 en 2 

Slide 11 - Tekstslide