Ontleden der-/ein-groep, 1e, 3e, 4e naamval

Ontleden
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Ontleden
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
Wie/wat + onderwerp
B
Wie/wat + gezegde
C
Wie/wat + persoonsvorm

Slide 2 - Quizvraag

Wat is in deze zin het onderwerp?
Der Mann wohnt in Bergen op Zoom.
A
Bergen op Zoom
B
in
C
wohnt
D
der Mann

Slide 3 - Quizvraag

Wat is in deze zin het onderwerp?
Die Banane esse ich gleich.
A
die Banane
B
ich
C
esse
D
gleich

Slide 4 - Quizvraag

Wat is in deze zin het onderwerp?
Kommst du morgen mit ins Kino?
A
du
B
morgen
C
mit
D
Kino

Slide 5 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
A
Wie/wat + onderwerp
B
Wie/wat + gezegde
C
Wie/wat + onderwerp + gezegde
D
Wie/wat + gezegde + onderwerp

Slide 6 - Quizvraag

Wat is in deze zin het lijdend voorwerp?
Ich habe mein Buch gefunden.
A
Ich
B
habe
C
mein Buch
D
gefunden

Slide 7 - Quizvraag

Wat is in deze zin het lijdend voorwerp?
Bananen finde ich sehr lecker.
A
Bananen
B
ich
C
finde
D
lecker

Slide 8 - Quizvraag

Wat is in deze zin het lijdend voorwerp?
Ich kaufe dir ein Brötchen.
A
Ich
B
kaufe
C
dir
D
ein Brötchen

Slide 9 - Quizvraag

Hoe vind je het meewerkend in een zin?
A
Aan/voor wie/wat + onderwerp
B
Aan/voor wie/wat + gezegde
C
Aan/voor wie/wat + onderwerp + gezegde
D
Aan (voor) wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)

Slide 10 - Quizvraag

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp?
Ich bringe dir eine CD mit.
A
Ich
B
bringe
C
dir
D
eine CD

Slide 11 - Quizvraag

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp?
Ich gebe meiner Mutter ein Buch.
A
meiner Mutter
B
ich
C
gebe
D
ein Buch

Slide 12 - Quizvraag

Wat is in deze zin het lijdend voorwerp?
Ich kaufe dir ein Brötchen.
A
Ich
B
kaufe
C
dir
D
ein Brötchen

Slide 13 - Quizvraag

Grammatik D: zinsontleding (naamvallen) 

  • Hoe vind ik een onderwerp in de zin?
  • wie/wat + gezegde = onderwerp = 1e naamval
  • Hoe vind ik een lijdend voorwerp in de zin?
  • wie/wat + gezegde + onderwerp = lijdend voorwerp = 4e naamval
  • Hoe vind ik een meewerkend voorwerp in de zin?
  • AAN/VOOR wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp) = meewerkend voorwerp = 3e naamval

Slide 14 - Tekstslide

Zinsontleding stapsgewijs

  • Ich gebe dem Mann eine Zeitschrift.
  • Wie/wat gebe? Ich = ow = 1e nv
  • Wie/wat gebe ich? eine Zeitschrift = lvw = 4e nv
  • Aan wie gebe ich (eine Zeitschrift?) dem Mann =  mwv = 3e nv

Slide 15 - Tekstslide

De der-groep
m
v
o
mv
1
der
die
das
die
3
dem
der
dem
den
4
den
die
das
die

Slide 16 - Tekstslide

Kies het juiste antwoord
Ich finde .... Mann (m) nicht nett.
A
1e naamval: der
B
3e naamval: dem
C
4e naamval: den

Slide 17 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord
Ich finde .... Frau (v) nicht nett.
A
1e naamval: die
B
3e naamval: der
C
4e naamval: die

Slide 18 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord
Ich gebe .... Kind (o) einen Bonbon.
A
1e naamval: das
B
3e naamval: dem
C
4e naamval: das

Slide 19 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord
.... Kind (o) ist acht Jahre alt.
A
1e naamval: das
B
3e naamval: dem
C
4e naamval: das

Slide 20 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord
Ich habe .... Film (m) noch nicht gesehen.
A
1e naamval: der
B
3e naamval: dem
C
4e naamval: den

Slide 21 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord
...Auto (o) wasche ich jede Woche.
A
1e naamval: das
B
3e naamval: dem
C
4e naamval: das

Slide 22 - Quizvraag

De ein-groep
m
v
o
mv
1
ein
kein
eine
keine
ein
kein
-
keine
3
einem
keinem
einer
keiner
einem
keinem
-
keinen
4
einen
keinen
eine
keine
ein
kein
-
keine

Slide 23 - Tekstslide

Kies het juiste antwoord
Ich kaufe .... Brötchen (o).
A
1e naamval: ein
B
3e naamval: einem
C
4e naamval: ein

Slide 24 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord
Ich habe ... Kind (o) ein Eis gegeben.
A
1e naamval: ein
B
3e naamval: einem
C
4e naamval: ein

Slide 25 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord
Ich habe noch .... Bücher (mv) gelesen.
A
1e naamval: keine
B
3e naamval: keinen
C
4e naamval: keine

Slide 26 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord
.... Mensch (m) findet das angenehm.
A
1e naamval: kein
B
3e naamval: keinem
C
4e naamval: kein

Slide 27 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord
Hast du ..... Brötchen (o) für mich?
A
1e naamval: ein
B
3e naamval: einem
C
4e naamval: ein

Slide 28 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord
Ich habe .... Purzelbaum (m) geschlagen.
A
1e naamval: ein
B
3e naamval: einem
C
4e naamval: einen

Slide 29 - Quizvraag

Conclusie
  • Stap 1: bepaal met wat voor zinsdeel je te maken hebt
  • Stap 2: bepaal met welk geslacht je te maken hebt
  • Stap 3: bepaal of je de der-groep of de ein-groep moet gebruiken
  • Stap 4: vul het juiste woord in

Slide 30 - Tekstslide

Ich kaufe ......... (een) Auto (o).

Slide 31 - Open vraag

......... (de) Bäcker (m) bäckt ein Brot.

Slide 32 - Open vraag

Ich gebe ......... (het) Mädchen (o) einen Bonbon.

Slide 33 - Open vraag

Jan hat ......... (een) Hund (m) gefunden.

Slide 34 - Open vraag

Marie schenkt ......... (een) Penner (m) einen Euro.

Slide 35 - Open vraag