H2-5 Toetsvragen

Herhaling vorige les
Hoofdstuk 2 - paragraaf 2.3 en 2.4
LWEO Lesbrief Vraag en Aanbod
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling vorige les
Hoofdstuk 2 - paragraaf 2.3 en 2.4
LWEO Lesbrief Vraag en Aanbod

Slide 1 - Tekstslide

samenvatting
  • Ek van complementaire goederen is negatief
  • Ek van substitutie goederen is positief
  • Ey van primaire goederen is inelastisch
  • Ey van luxe goederen is elastisch
  • Ey van inferieure goederen is negatief 

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Toetsvragen bij hoofdstuk 2
Nodig: pen + papier + rekenmachine

Slide 3 - Tekstslide

Opgave H2 - 1
(zie Peppels)

Slide 4 - Tekstslide

Vraagfunctie naar suiker: Qv = -1,5P + 15
P in euro's, Q in eenheden van 10 miljoen kg.

Hoeveel kilo suiker wordt er gevraagd bij P = 2
A
15
B
14
C
13
D
12

Slide 5 - Quizvraag

uitwerking
Qv = -1,5P + 15, P = 2 dus Qv = -3 + 15 = 12

Slide 6 - Tekstslide

Wat is Ev als P wijzigt van 2 euro naar 1,80 euro.
Qv = -1,5P + 15
A
-0,30
B
-0,25
C
-0,20
D
-0,15

Slide 7 - Quizvraag

uitwerking
Bij P = 2 geldt dat Qv = 12 (zie vorige vraag). 
Als P wordt verlaagd naar 1,80 geldt: -1,5 x 1,80 + 15 = 12,3
Prijsdaling: (1,80 - 2)/2 * 100% = -10%
Afzetstijging: (12,3 - 12)/12 * 100% = +2,5%
Ev = 2,5/-10 =-0,25

Slide 8 - Tekstslide

Is de vraag elastisch of inelastisch? Komt dit doordat suiker een primair of een luxe goed is?
A
inelastisch, primair
B
elastisch, primair
C
inelastisch, luxe
D
elastisch, luxe

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent Ceteris Paribus?
A
Dat is Latijns voor: Schiet mij maar in de kerstverlichting
B
Dat is Latijns voor: Voor het overig veranderend
C
Dat is Latijns voor: Voor het overig gelijkblijvend
D
Dat is Latijns voor: Is die meneer van Buren helemaal de weg kwijt of zo?

Slide 10 - Quizvraag

Stel er is een misoogst: de prijs van suiker gaat omhoog.
Wat gebeurt er met de vraaglijn?
A
verschuiving langs de vraaglijn naar boven
B
verschuiving van de vraaglijn naar links
C
verschuiving van de vraaglijn naar rechts
D
verschuiving langs de vraaglijn naar beneden

Slide 11 - Quizvraag

Tandartsen voeren een succesvolle campagne om snoepen tegen te gaan.
Wat gebeurt er met de vraaglijn?
A
verschuiving langs de vraaglijn naar boven
B
verschuiving van de vraaglijn naar links
C
verschuiving van de vraaglijn naar rechts
D
verschuiving langs de vraaglijn naar beneden

Slide 12 - Quizvraag

Bij P = 5 wordt er 600 kilo aardbeien verkocht.
P stijgt naar 5,5. Ev = -3.

Hoeveel kilo aardbeien worden er verkocht?
A
520 kilo
B
430 kilo
C
420 kilo
D
410 kilo

Slide 13 - Quizvraag

uitwerking
P stijgt van 5 naar 5,5 euro. 
Wijziging P = (5,5 - 5)/5 * 100% = +10%
Ev = -3
Dus
-3 = X/10% dus X = -3 x 10% = -30%
Dus er gaat 30% van de 600 kilo aardbeien af. Dus 0,7 * 600
oftewel Q = 420 kilo. 

Slide 14 - Tekstslide

Qvx = aPk + 10
Qvx = de vraag naar product X
P = prijs van product K
Welke waarde zal 'a' aannemen bij substitutiegoederen?
A
> 0
B
< 0
C
0
D
kun je niet zeggen

Slide 15 - Quizvraag

uitwerking
Bij substitutiegoederen is de richtingscoefficient (de 'a') positief. Als bijvoorbeeld de prijs van Pepsi stijgt zal de vraag naar Coca Cola stijgen. Er is dus een positief verband bij substitutiegoederen. 

Slide 16 - Tekstslide

Qvx = 0,5Pk + 10
Wat is de kruiselingse prijselasticiteit bij Pk = 20.
A
0,6
B
0,5
C
0,7
D
0,4

Slide 17 - Quizvraag

uitwerking
Qvx = 0,5Pk + 10
Bij Pk = 20 geldt dat Qvx = 20
Stel: Pk stijgt met 50%. Dan wordt Pk dus 30. 
Bij Pk is 30 geldt Qvx = 25
De procentuele verandering van Qvx = 5/20 * 100% = 25%
Dus Ek = 25/50 = 0,5

Slide 18 - Tekstslide

Opgave H2 - 2

Slide 19 - Tekstslide

Qv = -2,5P + 100
(Qv x 10.000, P in euro's)
Waarom daalt de grafiek?
A
Als de prijs stijgt, daalt de vraag
B
Als de prijs stijgt, stijgt de vraag

Slide 20 - Quizvraag

Qv = -2,5P + 100 (Qv x 10.000, P in euro's)

Q = 620.000
Wat is de omzet?
A
9.321.000
B
9.562.000
C
9.381.000
D
9.424.000

Slide 21 - Quizvraag

uitwerking
Qv = 620.000/10.000= 62
Qv = -2,5P + 100
62 = -2,5P + 100
-38 = -2,5P
P = 15,20 euro
Totale omzet = P x q = 15,20 * 620.000 = 9.424.000 euro

Slide 22 - Tekstslide

Arceer de omzet

Slide 23 - Tekstslide

Teken de grafiek over, arceer de omzet en maak een foto.

Slide 24 - Open vraag

uitwerking

Slide 25 - Tekstslide

Door een inkomensachteruitgang daalt de gevraagde hoeveelheid met 20% bij elke prijs.

Wat verandert aan de grafiek?

A
Bij P = 0, daalt de Q van 100 naar 80
B
Bij Q = 0, daalt de P van 40 naar 32
C
geen idee

Slide 26 - Quizvraag

Teken de nieuwe lijn

Slide 27 - Tekstslide

Teken de nieuwe vraagfunctie waarbij Q bij elke prijs met 20% daalt.

Slide 28 - Open vraag

uitwerking

Slide 29 - Tekstslide

Ik ben klaar voor de toets.
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll