Proeftoets formuleren: hoofdstuk 10 - 14

Proeftoets
  • Bij de meeste vragen staat waar je in het boek het antwoord  kunt vinden.
  • Hou het boek er dus bij
  • Antwoord in volledige zinnen
  • Denk aan spelling en interpunctie
  • Geef voorbeeld waar dat gevraagd wordt
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Proeftoets
  • Bij de meeste vragen staat waar je in het boek het antwoord  kunt vinden.
  • Hou het boek er dus bij
  • Antwoord in volledige zinnen
  • Denk aan spelling en interpunctie
  • Geef voorbeeld waar dat gevraagd wordt

Slide 1 - Tekstslide

Lees de paragraaf 'Stijl' (handboek, p. 72-73)

1. Leg aan de hand van het spreekwoord 'C'est le ton qui fait la musique' uit waarom het belangrijk is om de juiste schrijfstijl te kiezen bij het tekstdoel.

Slide 2 - Open vraag

3. Leg uit wat jij anders zou doen als je zou solliciteren bij een eetcafé of bij een advocatenkantoor.

Slide 3 - Open vraag

Lees de tekst op pagina 68 van je oefenboek.

In alinea 4 legt de auteur uit dat het onwaarschijnlijk is dat we over tien jaaralleen nog maar emoji gebruiken, omdat 'Emoji vaak voor meerdere interpretaties vatbaar zijn'. Kun je dat uitleggen?

Slide 4 - Open vraag

Lees de paragraaf 'Begrijpelijk formuleren' (handboek, p. 74-75) en beantwoord onderstaande vraag.

'Het verschilt nogal of je bijvoorbeeld een artikel voor een medisch vakblad schrijft of een tekst in een patiëntenfolder.' Noem drie dingen die je anders doet als je schrijft voor een medisch vakblad dan als je een patiënten folder maakt.

Slide 5 - Open vraag

Wat is een 'tangconstructie'? Geef een voorbeeld voor extra punten.
Zie hoofdstuk 'Begrijpelijk formuleren'.

Slide 6 - Open vraag

Voor de duidelijkheid raadt men aan om bij zinnen de 'kern' bij elkaar te zetten. Wat wordt bedoeld met de 'kern'?

Zie hoofdstuk 'Begrijpelijk formuleren'.

Slide 7 - Open vraag

Een passieve zin noemt men ook wel de 'lijdende vorm'. De lezer vindt 'actieve' zinnen prettiger om te lezen. Geef een voorbeeld van een zin in de lijdende vorm. Maak van dezelfde zin een actieve zin.

Zie hoofdstuk 'Begrijpelijk formuleren'.

Slide 8 - Open vraag

Wat wordt bedoeld met de 'naamwoordstijl'? Geef een voorbeeld voor extra punten

Zie hoofdstuk 'Begrijpelijk formuleren'.

Slide 9 - Open vraag

Als je een tekst schrijft en je merkt dat de zinnen te lang zijn. Wat kun je doen om het op te lossen? Noem drie mogelijkheden.

Zie hoofdstuk 'Begrijpelijk formuleren'.

Slide 10 - Open vraag

Lees het fragment uit een betoog over een museum dat de term 'Gouden eeuw'
wilde schrappen. Het betoog is van een leerling uit 5 havo.
Het staat op pagina 71 van je oefenboek.

In het handboek worden zes onderdelen van begrijpelijk formuleren uitgelegd.
Voor elk van die zes onderdelen zijn er in het fragment verbeteringen mogelijk.
Geef van elk onderdeel een voorbeeld.


Slide 11 - Open vraag

Bedenk drie voorbeelden van situaties waarin een vervelende boodschap moet worden overgebracht. Formuleer deze moeilijke boodschap. Bedenk of je heel duidelijk wil zijn of juist niet.

Slide 12 - Open vraag

Wat zijn 'homoniemen' in de taal? (zie hoofdstuk 'Nauwkeurig formuleren'.

Slide 13 - Open vraag

Geef voorbeelden van woorden met een 'ingebouwde beperking'. Zie hoofdstuk 'Nauwkeurig formuleren'.

Slide 14 - Open vraag

Waarom kunnen verwijzingen in een tekst verwarring veroorzaken? Geef een voorbeeld. Zie hoofdstuk 'Nauwkeurig formuleren'.

Slide 15 - Open vraag

Als je een onderzoek doet, raadt men aan om het plan 'SMART' te maken. Geef van elke letter aan in 'SMART' waar het voor staat. Zie hoofdstuk 'Nauwkeurig formuleren'.

Slide 16 - Open vraag

'Schrijven is schrappen' zeggen ze. Waarom kan het toch een meerwaarde hebben om ergens meer woorden aan te wijden dan strikt noodzakelijk?

Noem twee redenen. Zie hoofdstuk 13: 'Bondig formuleren'.

Slide 17 - Open vraag

Hulpwerkwoorden kun je vaak weglaten. Geef een voorbeeld van een zin met veel hulpwerkwoorden. Herschrijf diezelfde zin met zo min mogelijk hulpwerkwoorden.

Zie hoofdstuk 13: 'Bondig formuleren'.

Slide 18 - Open vraag

Bijvoeglijke naamwoorden zijn vaak overbodig. Geef een voorbeeld van een zin met veel bijvoeglijke naamwoorden. Herschrijf diezelfde zin met zo min mogelijk bijvoeglijke naamwoorden.

Zie hoofdstuk 13: 'Bondig formuleren'.

Slide 19 - Open vraag

Wanneer spreken we van een 'pleonasme'? Geef twee voorbeelden voor extra punten.

Zie hoofdstuk 13: 'Bondig formuleren'.

Slide 20 - Open vraag

In een tekst staat dat iets 'gratis en voor niets' is? Hoe noem je deze constructie? Geef nog een voorbeeld.

Zie hoofdstuk 13: 'Bondig formuleren'.

Slide 21 - Open vraag

Wat zijn bijwoorden? Geef een voorbeeld in een volledige zin.

Zie hoofdstuk 13: 'Bondig formuleren'.

Slide 22 - Open vraag

Voor de lezer is het prettig als niet elke zin op dezelfde manier is opgebouwd. Geef een voorbeeld van drie zinnen die op dezelfde manier zijn opgebouwd. Herschrijf dezelfde drie zinnen zodat ze variëren in lengte en ritme.

Zie hoofdstuk 14: 'Aantrekkelijk formuleren'.

Slide 23 - Open vraag

Wat is een neologisme?

Zie hoofdstuk 14: 'Aantrekkelijk formuleren'.

Slide 24 - Open vraag

Wat is een archaïsme?

Zie hoofdstuk 14: 'Aantrekkelijk formuleren'.

Slide 25 - Open vraag

Als je voorbeeld gebruikt, waarom werkt dat zo goed? Noem twee redenen.

Zie hoofdstuk 14: 'Aantrekkelijk formuleren'.

Slide 26 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een vergelijking met een verbindingswoord en een zuivere metafoor?

Zie hoofdstuk 14: 'Aantrekkelijk formuleren'.

Slide 27 - Open vraag

Wat is een hyperbool? Geef een voorbeeld in een volledige zin.

Zie hoofdstuk 14: 'Aantrekkelijk formuleren'.

Slide 28 - Open vraag

Wat is ironie? Geef een voorbeeld in een volledige zin.

Zie hoofdstuk 14: 'Aantrekkelijk formuleren'.

Slide 29 - Open vraag

Wat is een eufemisme? Geef een voorbeeld in een volledige zin.

Zie hoofdstuk 14: 'Aantrekkelijk formuleren'.

Slide 30 - Open vraag

Wat is een climax? Geef een voorbeeld in een volledige zin.

Zie hoofdstuk 14: 'Aantrekkelijk formuleren'.

Slide 31 - Open vraag

Wat is een contaminatie? Geef een voorbeeld voor extra punten.

Zie pagina 82-83: 'Overzicht stijlfouten'.

Slide 32 - Open vraag

Dat weerhoudt mij ervan niet te solliciteren. Van welke stijlfout is dit een voorbeeld?

Zie pagina 82-83: 'Overzicht stijlfouten'.

Slide 33 - Open vraag

50 % van de kinderen zijn dakloos . Van welke stijlfout is dit een voorbeeld?

Zie pagina 82-83: 'Overzicht stijlfouten'.

Slide 34 - Open vraag

Wat is een beknopte bijzin? Wanneer noem je een beknopte bijzin onjuist?

Zie pagina 82-83: 'Overzicht stijlfouten'.

Slide 35 - Open vraag

Wat is een 'onjuiste inversie'? Geef een voorbeeld.

Zie pagina 82-83: 'Overzicht stijlfouten'.

Slide 36 - Open vraag

Wat is een 'onjuiste inversie'? Geef een voorbeeld.

Zie pagina 82-83: 'Overzicht stijlfouten'.

Slide 37 - Open vraag