Les 2: Kennismaken met het ademhalingsstelsel

Ademhalingsstelsel les 2
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
VAFATMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Ademhalingsstelsel les 2

Slide 1 - Tekstslide

Doelstellingen
Je hebt kennis van het ademhalingsstelsel
Je kunt de volgende verpleegtechnische handelingen uitvoeren welke horen bij het  ademhalingsstelsel; medicatie toedienen, saturatie meten, ademhaling tellen, zuurstof toedienen, tracheacanule verzorgen en tracheastoma verzorgen (VAFAP)
Je kunt de lichamelijke gezondheidstoestand van de zorgvrager observeren, wijzigingen signaleren en dit ook rapporteren
Je kunt de psychische gesteldheid van een zorgvrager controleren, alvorens de verpleegtechnische handeling uit te voeren
Je kunt zorg technologische hulpmiddelen inzetten en toepassen, gericht op de situatie van de zorgvrager

Slide 2 - Tekstslide

Programma
  • Opstarten
  • Ademhalingsstelsel
  • Eindopdracht: klinische les

Slide 3 - Tekstslide

De longen behoren tot de
bovenste luchtwegen
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

De functie van het ademhalingsstelsel is het uitwisselen van gassen
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

De concentratie zuurstof is in de buitenlucht .......... dan in het bloed
A
gelijk
B
hoger
C
lager

Slide 6 - Quizvraag

Normale zuurgraad van het bloed ligt rond 7.4
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

De uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide vindt plaats doormiddel van
A
diffusie
B
ventilatie
C
perfusie

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Om de longblaasjes zitten:

Slide 10 - Open vraag

De onderste luchtwegen beginnen bij, benoem ook de Latijnse benaming.

Slide 11 - Open vraag

Naast diffusie waren er nog 2 processen belangrijk namelijk:

Slide 12 - Open vraag

Anatomie van de luchtwegen
Functie ademhalingsstelsel ​

Het uitwisselen van gassen ( zuurstof, koolstofdioxide) tussen de bloedvaten, de longen en de buitenlucht.​

Twee longen:​
De rechterlong; drie kwabben​
De linkerlong; twee kwabben en is kleiner.​

Ademhalingsstelsel; tractus respiratorius​
Wordt onderverdeeld in:​
Bovenste en onderste luchtwegen​








Slide 13 - Tekstslide

Bovenste luchtwegen:

De neusholte​
De mondholte​
De keelholte (farynx)​
Het strottenhoofd (larynx)​






Onderste luchtwegen:

De luchtpijp​

De luchtwegvertakkingen;​
Een linker en rechter hoofdaftakking (hoofdbronchi)​
De kleinere aftakkingen (bronchi en bronchioli)​
De longblaasjes (alveoli)​

Door een netwerk van dunne bloedvaatjes (capillairen) rondom longblaasjes kunnen zuurstof en koolstofdioxide makkelijker worden uitgewisseld.​





Slide 14 - Tekstslide

De longvliezen
Beide longen worden omgeven door eigen longvlies (pleura):​

  • Longvlies (pleura visceralis): buitenzijde longen​

  • Borstvlies (pleura parietalis): binnenzijde van de borstwand, middenrif, andere structuren bijv. het hartzakje (pericard)​

Het longvlies gaat over in het borstvlies op de plek waar de longhilus ligt.​




Slide 15 - Tekstslide

vervolg
Ruimte tussen de twee longvliezen wordt pleuraholte genoemd. Deze is gevuld met een klein beetje vocht. Tussen de longvliezen zit geen lucht (vacuüm).​

De pleurabladen glijden wel langs elkaar, maar kunnen niet van elkaar afgetrokken worden.​
Er mag geen lucht in de pleuraholten komen; dit heeft een .......... als gevolg.​

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Het middenrif (diafragma)
Platte, koepelvormige spier die de borstkast van de buikholte scheidt.​

De longen lopen niet zo diep mee met het middenrif. Hierdoor komt het borstvlies tegen zichzelf aan te liggen in een plooi: de sinus pleura.​

Longhilus: de plaats waar de hoofdbronchi, bloedvaten, lymfevaten en zenuwen de longen binnenkomen. ​
De longen rusten met de onderkant op het middenrif.​


Slide 18 - Tekstslide

Vertakkingen van de luchtwegen;​
 onderste luchtwegen​, zie volgende dia 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

De onderste luchtwegen​
Tot de onderste luchtwegen behoren alle onderdelen die zich onder de stembanden bevinden.​

In volgorde: Luchtpijp, linker en rechter hoofdbronchus, bronchi, bronchioli, alveoli.​
De luchtpijp (trachea): ​
15 tot 20 hoefijzervormige ringen van kraakbeen.​
De achterzijde bestaat uit elastisch bindweefsel en glad spierweefsel.​
De ringen; geeft stevigheid, voorkomt dat die ineen valt tijdens ademhaling. ​




Slide 21 - Tekstslide

De luchtpijp splits zich in 2 vertakkingen: linker en rechter hoofdbronchus​
De binnenkant wordt bedekt met slijmvlies met trilharen, cellen die slijm produceren en kliertjes die vocht afscheiden. (voorkomen van verontreiniging van de luchtwegen)​
Beide hoofdbronchus zijn niet symmetrisch.​

Slide 22 - Tekstslide

De hoofdbronchi splits zich op in kleinere vertakkingen: bronchi (lobulaire bronchi of secundaire bronchi)​
De lobulaire bronchi vertakt zich verder in segmentale bronchi of ook wel tertiare bronchi.​
De segmentale brochi vertakt zich weer in de kleinste vertakkingen: de bronchioli ​
Hoe kleiner de vertakkingen, hoe minder kraakbeen en hoe meer spierweefsel ze bevatten.​

Slide 23 - Tekstslide

De bronchioli monden uit in longblaasjes (alveoli)​

Rondom netwerk van bloedvaatjes: alveolaire haarvaatjes (capillairen)​
Uitwisselen van zuurstof en koolstofdioxide tussen de ingeademde lucht en het bloed d.m.v. dunne bloedvaatjes die om de longblaasjes liggen (capillairen). ​ 

Slide 24 - Tekstslide

De bovenste luchtwegen
Zorgen voor optimalisatie van de ingeademde lucht door:​

Opwarming​
Bevochtiging​
Zuivering​
Bescherming van de onderste luchtwegen tegen afkoeling en uitdroging​
Slikken​
Vormen van de stem​
Bevatten speciaal weefsel met trilhaartjes, slijmbekercellen en afweercellen.​






Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

De neusholte is een diepe met lucht gevulde ruimte.​

Ligt boven het harde gehemelte​
Achterzijde van de neusholte staat in verbinding met de keelholte.​
Aan beide zijden 3 dunne botplaten; de neusschelpen.​
Functies neusholte:​
  • filteren vd lucht​
  • verwarmen vd lucht​
  • bevochtigen (d.m.v. slijmvlies en verdamping van afgevoerd traanvocht) van de lucht.






Slide 27 - Tekstslide

Mondholte
Onderdeel van ademhalingsstelsel en spijsverteringsstelsel.​

Begint bij de lippen, eindigt bij de overgang naar de keelholte.​

Belangrijkste functies mondholte:​
Bijdragen aan de spijsvertering​
Stemvorming​
Ademhaling​





Slide 28 - Tekstslide

Keelholte
Sluit aan op de mondholte. 
Ook de keelholte maakt deel uit van de ademhaling en het spijsverteringsstelsel.​

Aan de onderzijde sluit de keelholte aan op het strottenhoofd.​

De keelholte is op te delen in 3 delen:​
  1. Nasofarynx (deel vlak achter de neus)​
  2. Orofarynx (sluit aan op de mondholte)​
  3. Hypofarynx/laryngofarynx (onderste deel, sluit aan op het strottenhoofd). ​




Slide 29 - Tekstslide

Strottenhoofd
Buisvormige holte tussen keelholte en luchtpijp.​

Bevindt zich op het punt waar ademhalingsstelstel/spijsverteringsstelsel gescheiden worden.​
Grootste harde structuur van het strottenhoofd is het schildkraakbeen.​
Strottenhoofd is opgehangen aan het tongbeen.​
Functies strottenhoofd:​
Het strottenklepje sluit de onderste luchtwegen af op het moment dat iemand slikt.​
Stembanden vormen de stem en regelen de ademstroom.​
Bekerkraakbeentjes ondersteunen de stembanden.​






Slide 30 - Tekstslide

Stemvorming
In het strottenhoofd zitten 2 soorten stembanden.​

  1. De valse stembanden liggen net onder het strottenklepje. Spelen geen actieve rol bij stemvorming. Dragen wel bij aan het afsluiten van strottenhoofd bij verslikking en beschermen de ware stembanden.​
  2. De ware stembanden liggen onder de valse stembanden. Bevatten spieren en zorgen door trilling voor stemvorming, daarnaast helpen zij bij het reguleren van de ademstroom.​

Slide 31 - Tekstslide

Aan de slag
Uitleg klinische les
Start maken met de klinische les in eigen groep

Slide 32 - Tekstslide

De ademhaling
Onvrijwillig proces, wordt aangestuurd door ademhalingscentrum in de hersenstam.​

Kan vrijwillig worden aangestuurd gedurende korte perioden.​
Belangrijkste orgaan bij de ademhaling; longen. De longen liggen in de borstholte en zijn van buikorganen gescheiden door het middenrif.​

Slide 33 - Tekstslide

De inademing 
- Inademing noemen we inspiratie. Dit is een actief proces (kost energie).​

- Inademen vindt plaats door aanspannen van het middenrif (deze “plat” af richting buikholte). Hierdoor krijgen de longen meer ruimte.​
- Borstvlies beweegt mee naar beneden waardoor de negatieve druk in de pleuraholte toeneemt.​
Door deze onderdruk (negatieve druk) ontplooien de longen zich. Door de negatieve druk stroomt er lucht naar de longblaasjes. ​



Slide 34 - Tekstslide

De uitademing
Noemen we expiratie.​

Middenrif ontspant en komt weer in rustpositie waardoor de borstholte kleiner wordt. ​
Longen bewegen mee bij het verkleinen van de borstholte en veren terug in hun uitgangsvolume. Hierdoor ontstaat er overdruk in de longen en een luchtstroom naar buiten.​

Slide 35 - Tekstslide

Ademhalingsfrequentie
Mensen ademen tussen de 12-16 keer per minuut.​


Soms wordt het ademritme bewust of onbewust onderbroken. Veelvoorkomende onderbrekingen:​
Zuchten, slikken, braken, hoesten, niezen, hikken, geeuwen, persen. ​


Slide 36 - Tekstslide

Longvolumes meten
Werking van de longen wordt gemeten door spirometrie.​

Teugvolume: Hoeveelheid lucht dat je per ademteug inademt (gemiddeld 500 ml. per teug)​
Inspiratoire reservevolume: Hoeveel lucht je nog extra in kunt ademen na een normale inademing (gem. 2,5 L.)​
Expiratoire reservevolume: Maximale hoeveelheid lucht die na een normale uitademing extra kan worden uitgeademd (gem. 1,5 L)​
Residuale volume: Lucht dat achterblijft in de longen na uitademing (gem. 1,5 L)​



Slide 37 - Tekstslide

Gasuitwisseling
De gasuitwisseling vindt plaats in het terminale gedeelte van de luchtwegen (bronchioli en longblaasjes) op basis van concentratieverschillen.​


Hele oppervlak waar gassen uitgewisseld worden tussen lucht en bloed noemen we respiratoire membraan.​

Gaswisseling tussen het resp. membraan en het bloed verloopt snel door het grote oppervlak van dit membraan.​



Slide 38 - Tekstslide

Dode ruimte
Delen van de luchtwegen waar geen gaswisseling plaatvindt noemen we de fysiologische of totale dode ruimte.​

Totale dode ruimte bestaat uit:​
Anatomische dode ruimte (mondholte, neusholte, keelholte, luchtpijp, hoofdbronchi, bronchi)​
Alveolaire dode ruimte (longblaasjes waar wel lucht langs stroomt maar die niet worden doorbloed. In deze longblaasjes vindt geen gasuitwisseling plaats. ​


Slide 39 - Tekstslide

Diffusie
Gaswisseling tussen longblaasjes en bloed vindt plaats door diffusie. ​
Transport vindt plaats van een hoge naar lage concentratie. ​

Slide 40 - Tekstslide

Gaswisseling in de alveoli (longblaasjes)​
Longslagader brengt bloed met weinig zuurstof en veel koolstofdioxide naar de longen.​
Bloed stroomt door de haarvaatjes van de longen waarbij diffusie optreedt.​
Hierbij komt zuurstof vanuit de ingeademde lucht in het bloed terecht en gaat koolstofdioxide uit het bloed naar de lucht in de longblaasjes (dit adem je weer uit). ​

Slide 41 - Tekstslide

Transport van gassen
Voordat ingeademde zuurstof gebruikt kan worden moet eerst de weg door de longen naar de cellen worden afgelegd. Dit gaat in 3 stappen:​
Gasuitwisseling tussen longblaasjes en bloed.​
Zuurstof wordt door het bloed naar de verschillende weefsels vervoerd.​
Zuurstof wordt in de weefsels afgegeven en opgenomen in de cellen.​
Zuurstof wordt voor het grootste deel vervoerd door zich te binden aan het hemoglobine in rode bloedcellen.​

Slide 42 - Tekstslide

Rode bloedcellen vervoeren zuurstof door het lichaam.​
Rode bloedcellen bevatten het eiwit hemoglobine (HB), dit eiwit kan zuurstof en koolstofdioxide aan zich binden.​

Rode bloedcellen vervoeren op die manier zuurstof en koolstofdioxide door het lichaam.​
Daarnaast is hemoglobine een belangrijke buffer voor het lichaam.​
Zuurstofsaturatie:​
Percentage rode bloedcellen dat zuurstof aan zich gebonden heeft.​



Slide 43 - Tekstslide

PH Zuurgraad
PH is de zuurgraad.​
Als de PH laag is, is het bloed “zuur”. ​
Hoe meer koolstofdioxide, hoe “zuurder” het bloed.​
Normale zuurgraad van het bloedplasma ligt rond de 7.4.​

Slide 44 - Tekstslide

Ademhaling
1. Inspiratie = inademing (thoracaal, abdominaal)
2. Expiratie = uitademing


Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Inademing borst
Aanspannen tussenribspieren
Borstkas zet uit
Volume neemt toe
Door zuigkracht stroomt lucht de longen in

Slide 47 - Tekstslide

Inademing buik
Aanspannen middenrif
Buik komt naar voren
Volume in borstkas neemt toe
Enzovoort

Slide 48 - Tekstslide

Uitademing
Borst:
      Tussenribspieren ontspannen
Buik:
      Middenrif ontspant

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Video